De Gemeenschap. Jaargang 9
(1933)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
KroniekTooneelSpreekkoor-koortsHet gaat nog steeds door met de onwelsprekende stroom der dichterlike spreek-koren. Aan alle kanten staan spreekkoor-dichters op, van overall verrijzen de spreekkoor-clubs. Het kan zijn dat er echt koren tussen het koren-kaf zit, maar dat is dan zeer lastig te vinden. De wind' der kritiek behoeft tenminste niet uitbundig te blazen om de wan leeg te krijgen, waarop de ons toegezonden exempelen liggen. Twee daarvan zijn de dit jaar verschenen nummers uit de snel-groeiende serie ‘voor katholiek leekentooneel’ door A. Suidgeest. Ze vertonen dezelfde wonderlike eigenschappen als de nummers van het vorig jaar; nog steeds blijft deze serie een ondoorgrondelik mysterie. Wel is er nu iets van rol-verdeling in gekomen en zelfs vermelden de blanke bandjes dat de ontbrekende muziek van Jacques Coffeng is, maar al het andere bleef raadselachtig. ‘Theresia’, het eerste van dit jaar, bevat wederom de regels, die in alle vroegere mysterie-spreekkoren van A. Suidgeest stonden: ‘Wij dansen met ons vier
Wij zingen met ons tachtigen,’
hetgeen een soort geheimtaal schijnt te zijn, zooals overigens drie-kwart van deze spelen onder de nog niet ontsluierde taal-geheimen behoort: Satan: ‘Ha, het voetbalveld.
Ik ben er keeper en ik ben er bal.
Laat ik me liggen, lig ik waar ik val,
waar ergens waar ik wil. Raap ik me op,
keiharde kogel, geef ik weer een schop.’
‘Het heilig jaar’, het nieuwste spel uit de raadsel-rij van Suidgeest, begint aldus: | |
[pagina 180]
| |
‘Octoberkinderen en Stootbrigaden
en Pioniers, ik groet u. Door de Raden
van Ruslands Komsomol is vastgesteld
en de Tribune heeft het naverteld:
Meisjesbandieten en jeugdwerkloozen
in jeugdorganisaties zijn gekozen
tot Rome op te trekken onverveerd.’
Ergens zingt de Rei: ‘Jesus van Nazareth
met bef en met baret
vroeg en leeraarde
de oude aarde.’
En verder: ‘Zoo zal het kwaad eens duiken
voor mijne macht.
Mijn boog spant over sluiken,
gespaarden, acht.’
De muziek van Jacques Coffeng is niet ter beoordeling aanwezig, maar als ze naar dezelfde trant is, lijkt me de uitvoering van een der Suidgeest-producten een niet te versmaden gelegenheid om eens uit de sleur van het normale te raken.
‘Sint Lidwina’Ga naar voetnoot1) heeft ook haar spel reeds. Br. Constantinus zorgde voor de tekst. Br. Arnoldus kon het linoleum weer niet op de vloer laten liggen en ging het met zijn mes te lijf. Dit spel staat natuurlik ver van de hierboven genoemde af, even ver als de muziek van een eentonig jengelend draai-orgeltje verwijderd is van een ontredderd en kromgebogen kerkorgel. De opzet heeft zelfs wel iets eenvoudigs en pakkends, maar de taal is tergend onnozel en Sint Lidwina wordt met de beste bedoeling opnieuw gepijnigd door de onmacht des auteurs om haar grootheid te beelden in zijn vlakke rijmelarij. De Natuur verlokt met deze woorden: ‘Kom met ons den breeden weg!
Muziek en zang gaan voor ons uit,
De fidel wedloopt met de fluit!
Kom met ons den breeden weg!
Kom met ons den lichten weg!
Wij schminken ons met hellen lach,
Gaan gracieus door dwazen dag!
Kom met ons den lichten weg!’
| |
[pagina 181]
| |
Het Centraal koor schildert de zonde: ‘Een moeder, heerlijkst beeld van Gods beminnen,
Veracht, vernielt de vrucht, die God voor Hem deed winnen,
En tergt den Hemel, lachedanst, Herodias
Van 't hel-verlicht vermaak in bar en kunstpalace.
De wereld gaat den weg der God-vergetenheid.
In renaissance-verdwazing bouwt z' een stad
Met torens tot de wolken....’
Hier en daar klinkt het wat beter, doch het geheel is in de hulpeloze trant der aangehaalde fragmenten. De voorbije tijd van de snelle groei der bijbelspelen zag wonderlike dingen gebeuren en het doet enigszins lachwekkend aan wanneer men nu de blijde trots herleest waarmee toen de bloei der katholieke letterkunde werd gevierd, maar vergeleken bij zulke scheppingen als nu onder de tovertitel ‘spreekkoor’ binnen worden gesmokkeld waren de meeste dier bijbelspelen inderdaad kunstwerken. Apostolaat en literatuur worden tegenwoordig al te gemakkelik vermengd tot schade van het apostolaat en tot spot van de mildst kunstzinnige eisen. En het is helaas niet te voorzien, dat al deze gespeelde en uitgegeven oefeningen nog ooit iets zullen baren dat kunst kan genoemd worden. Resten slechts de goede wil en de eerzame bedoeling, waarmede de ware hemel te bereiken is, maar niet de hemel der schoonheid op aarde. Als nu de twijfel ontwaakt aan de goede wil en de eerzame bedoeling blijft er zelfs helemaal niets meer over. En zo volgt dan het ‘Mariaspel’ van Theo de WitteGa naar voetnoot1), waarvoor Paul van Eden de omslag mistekende en Henk Asperslagh het vignet der Loflitanie niet in orde wist te krijgen. Het zou 'n onoplosbaar raadsel zijn hoe dit lange en mislukte rijmwerk het bracht tot vele opvoeringen, als de auteur niet zo duidelik zichzelf tot sandwichman diende. Zijn reclame-bord met kruis en pax en zalig nieuwjaar, dat hij overal ronddroeg bevat als motto deze regel van Wies Moens:
‘Ik wou dat ik de stem had van een profeet om de mensen op te roepen tot een nieuw rijk van wakkere goedheid.’
En al is deze wens dan blijkbaar ook een vrome gebleven, de achterzijde van het bord draagt de kennisgeving: ‘Ereloon minstens f 50,-’. Verder draagt dit ‘met katolieke groet’ ondertekende reclame-biljet simpatieke lijstjes van besneeuwde sparappels, waartussen veel fraais te lezen staat van en over de schrijver-voordrager Theo de Witte. | |
[pagina 182]
| |
Vàn: ‘Voor 1933 kom ik dus weer eens bij u aankloppen.’
‘Geen banaliteit, geen goedkope grapjes, geen derderangs-humoristen, maar de eigen schoonheid in gedicht, legende of vertelsel, gebracht door iemand die tot heden nergens werd gelaakt om zijn kunstzinnig onvermogen.’
Over hem worden de stemmen gehoord van dagblad-kunst-beschouwers in dezer voege: ‘Zevenaar (De Post).... Veel treedt Teo de Witte op in de grote plaatsen en laat hij deze genieten van zijn voordrachten, maar waarom zouden wij, die ons leven slijten op dorpen en kleine plaatsen, verstoken van goede Katolieke kunst, deze gelegenheid niet aanpakken om Teo de Witte te zien en te horen.... Eenmaal hem gezien en gehoord hebbende, beseffen wij dat wij iets hebben moeten ontberen, wat ons het gewone leven niet schenken zal en ook nooit zal kunnen schenken.’
Na dit alles is een bespreking van het Maria-spel overbodig, al raakt het bovenstaande dan ook meer de werkzaamheden als niet-derderangshumorist. Dat een bepaalde rang in hetzelfde vak toch ook aan het Mariaspel te herkennen valt, bewijzen deze regels, gewijd aan de heilige Maria: ‘En als wij aan de drempel staan
van 't een naar 't ander leven,
dan zijt gij de vertrouwde sjees
die met een schoone vaart
ons voert naar 't nieuwe Huis.’
of deze: ‘Maria, weef genade tot kanten muts om onze slapen,
Maria, brei uw troost tot wollen mof over ons dunne polsen.’
Er werd verzocht te willen luisteren naar ‘de auditieve weergave, die vooral bij dit spel eerste voorwaarde tot eventueel genieten’, zou zijn. Ik ben op dit verzoek ingegaan. Om niet liefdeloos te oordelen zal ik veronderstellen, dat mijn radio niet wel in orde was, of dat er luchtstoringen optraden of dat de anti-semitiese nazi's de uitzending bedierven, of dat de buren weer vervelend waren of dat een geheime zender werkte. In ieder geval is mij de eventualiteit helaas ontgaan. H.K. | |
[pagina 183]
| |
FilmKeuring, wet en dividendDe verhouding van filmkeuring tot Bioscoopwet is niet zoo eenvoudig als men denkt. Het is voor den buitenstaander nooit de moeite waard geweest kennis te nemen van deze verhouding, zelfs niet, nadat ontelbare malen in de pers uiteenzettingen werden gegeven van de beteekennis en de taak der Centrale keuring en der Kath. Filmcentrale. Deze uiteenzettingen waren meestal het gevolg van een of andere toevallige constateering in een of ander blad over een of andere film, waarvan de toelating door de keuringsinstanties verwondering wekte. Zoo heeft de Kath. Filmcentrale eenige malen haar stem doen hooren, wanneer men haar het verwijt maakte, dat sommige bedenkelijke films vertoond werden in die plaatsen, waar de K.F.C. recht tot nakeuren heeft. Het verwijt was vaak onverdiend en behoorde gedeponeerd te worden bij den wetgever, die de katholieke keuring belet in de meeste gevallen op te treden. Die keuringen zitten als volgt in elkaar (of de gronden, waarop men keurt juist zijn en of de keurders competent zijn is een vraag, die we hier in het midden laten). Er is een Rijkskeuring, officieel genaamd Centrale Commissie voor de Rijksfilmkeuring, die de films óf afkeurt, óf toelaat voor alle leeftijden, voor den leeftijd boven de veertien en voor den leeftijd boven de achttien jaar. Men duidt deze onderscheiden keuringen aan door de letters A.B. en C. Daarnaast staat de Katholieke Filmcentrale, die het recht heeft de categorie C., dus de films, die door de Centrale keuring werden toegelaten voor personen boven de achttien, nà te keuren voor die gemeenten, die zich vrijwillig hebben onderworpen aan het oordeel der K.F.C. In totaal zijn dit ongeveer 40 gemeenten in het Zuiden. Van Van de andere films moet de K.F.C. dus afblijven, ook wanneer deze films door en door afkeurenswaardig zijn. De K.F.C. kan dus niet beletten, dat een verwerpelijke film, behoorend tot de categorie A. of B., in haar keuringsgebied draait. Het grootste deel der vertoonde films valt alzoo buiten de katholieke keuring. Wanneer nu de Rijkskeuring het er op aan zou leggen zooveel mogelijk films toe te laten in de klassen A. en B., dan heeft de K.F.C. het nakijken. Hieraan is niets te doen. De katholieke keuring heeft meermalen ge- | |
[pagina 184]
| |
tracht bevoegdheid te verkrijgen in alle drie de klassen, maar dit is uiteraard den Bioscoopbond niet welgevallig, zoodat deze belanghebbende zich verzet. Al is dit verzet niet bepaald een blijk van fair play, zakelijk is het te verklaren, daar deze bond bestaat uit leden, die in het bioscoopbedrijf zooveel mogelijk geld trachten te verdienen. Om deze reden zal het de katholieke keuring voorloopig nog wel onmogelijk worden gemaakt zich ook bezig te houden met de keuring der A en B.-films. Maar men heeft er iets op gevonden, iets, dat met de wet in strijd is, maar dat men toch rustig toepast. De wet verbiedt n.l. dat men, nadat de keuring heeft plaats gehad, de gekeurde films nog coupeert. Toch doet men dit. Wanneer b.v. een film van 18 jaar door de K.F.C. wordt afgekeurd, dan vraagt de eigenaar, die de film toch in het katholieke Zuiden wil hebben, herkeuring aan, of liever, hij laat zich door de K.F.C de stukken aanwijzen, die gecoupeerd moeten worden om de film ‘aanvaardbaar’ te maken. Onder andere geschiedde dit bij Blonde Venus, Mata Hari en Het Teeken des Kruises. Men meent met deze wetsovertreding te kunnen bereiken, dat sommige afgekeurde films toch nog in het Zuiden kunnen loopen. Waarom? Het is uitgesloten, dat men hiermede de beschaving in het Zuiden verrijkt. Het eenige resultaat is, dat men op deze wijze de filmeigenaren en de bioscoopdirecteuren tegemoet komt en hen in staat stelt ook het katholieke deel van Nederland te laten betalen voor een feitelijk verwerpelijke film. Het is dus zooveel als onder één hoedje spelen met hen, die gecontroleerd moeten worden. En zoo gebeurt het meermalen, dat een film in het Noorden door de katholieke pers wordt ontraden, terwijl dezelfde film in het Zuiden door de katholieke pers wordt aanbevolen onder auspiciën van de K.F.C. Officieel màg men niet weten, dat een coupure heeft plaats gehad en daarom verwacht de keuring rustig, dat men dit euvell onvermeld zal laten. Men kan nu de vraag stellen, wat het zwaarst moet wegen, ofwel de mogelijkheid, dat het Zuiden nu en dan een film te zien krijgt, die na coupures het zien waard blijft (wat zelden gebeurt), ofwel dat deze coupures, die een aanvaardbaarverklaring in zich sluiten, advertenties en redactioneele aanbevelingen tengevolge hebben, waardoor iederen keer aandacht wordt gevraagd voor een verwerpelijke film, zoowel in gecoupeerden als in ongecoupeerden vorm. Juist op dit ooogenblik is het wellicht opportuun deze keuringsaangelegenheid te bespreken en wel naar aanleiding van het Teeken des Kruises, die in Utrecht werd vertoond na vijf maal gecoupeerd te zijn. De eerste coupure had plaats | |
[pagina 185]
| |
in Amerika door den oppercensor Mr. William Hayes; de tweede, nadat de film eenige dagen had geloopen in New York en de verontwaardiging van het publiek had gaande gemaakt; de derde, toen de film door de Nederlandsche Rijkskeuring werd gekeurd; de vierde toen de K.F.C. haar keurde en de vijfde, toen de directie van het Utrechtsche Rembrandt-theater, om de pers op haar hand te krijgen, nogmaals aanmerkelijk knipte. Of deze coupures wettelijk toelaatbaar zijn of niet, schijnt niemand te verontrusten. Men probeert het maar, zoolang het lukken wil. Wat is echter het gevolg van deze handelwijze? Wordt hierdoor de hoogst ongunstige reputatie die deze film heeft, ook maar eenigszins verzacht? Integendeel, hier worden de weggeknipte stukken slechts tijdelijk uit de film genomen en weer ijlings aangebracht, zoodra de film elders gaat draaien, waar men niet voor tegenstand behoeft te vreezen. Het Utrechtsche geval, dat door talrijke bezoekers heftig werd bemoeilijkt, zoodat de politiemacht nauwelijks in staat was de orde te herstellen, heeft b.v. geen indruk gemaakt op een aldaar verschijnend blad, dat sinds een paar jaar een katholiek gezicht trekt, maar dat er toch niet tegen opzag een lekkere advertentie van een smerige film op te nemen. We bedoelen de Utrechtsche Courant van de uitgeversmaatschappij Neerlandia. Dit voorbeeldige blad, welks directie schuimt van woede wanneer een bioscoopadvertentie haar ontgaat, heeft een groote advertentie opgenomen, waarin ‘het wonderwerk, dat de stoutste droomen duizendvoudig overtreft,’ wordt aanbevolen met de wijze woorden van Pater Hyacinth Hermans, die luiden:
‘En 't zal bij deze aangrijpende film weer gebeuren als wij eens zagen bij de eerste vertooningen van Ben Hur, dat de bioscoopbezoekers weer stom en geslagen, stil en zwijgend het theater uitschuifelen, omdat zij geen woorden meer hebben om te getuigen wat zij hier gezien en doorleefd hebben’.
In Utrecht is 't een beetje anders gegaan dan schuifelend en terecht heeft men geprotesteerd tegen de walgelijke sensaties, die Pater Hermans het publiek blijkbaar wil doen ‘beleven’.... Maar de Utrechtsche Courant heeft dit fraais opgenomen en er geld aan verdiend. Daarnaast heeft zij in de bioscooprubriek een zoet stukje gezet, waarin met o, zooveel voorzichtigheid de film alleen aanvaardbaar geacht wordt voor ‘levenservarenen’ en wel in deze bewoordingen:
‘Het hoeft geen verwondering te wekken, dat Paramount er beter in geslaagd is de weelde-sfeer van het heidensche Rome, dan de christelijke sfeer van de eerste martelaren uit te beelden. | |
[pagina 186]
| |
Daarom meenen we - hoewel de oorspronkelijke film dient afgekeurd te worden - dat deze film, voor zoover zij hier ter stede vertoond wordt, alleen toelaatbaar geacht mag worden voor zeer levenservarenen. Het is met dit uitdrukkelijk voorbehoud en na ontvangst van de verzekering, dat de film niet anders vertoond zal worden, dan zij gisteren vertoond is, dat onze administratie geen termen heeft kunnen vinden om de advertentie betreffende deze film, welke gisteren niet is opgenomen, ook heden nog te weigeren.’ Welnu, als men er dan toch zoo van overtuigd is, dat het heidensche Rome in deze film hoofdzaak is, dat de oorspronkelijke film dient afgegekeurd te worden, en dat de rest, die overblijft na een rigoureuze coupure, toch nog maar alleen voor ‘levenservarenen’ geschikt is, laat men dan tenminste den moed hebben om partij te kiezen. Laat men dan tenminste duidelijk zeggen: wij doen niet mee aan reclame voor een schandelijk prul, òf laat men met een bedenkelijke eerlijkheid verklaren, dat men de viezigheid op den koop toeneemt, als men het advertentiegeld naar binnen krijgt. Vergissingen zijn altijd mogelijk en die komen ook wel eens voor, maar hier spreekt een, trouwens reeds lang bekende, bedoeling, die in den loop der jaren tot een succesvolle tactiek is geworden. In zoo'n geval n.l. dient de katholieke naam alleen als vlag, die de lading dekken moet. In hetzelfde nummer van de Utrechtsche Courant waarin bovengenoemde lieflijke advertentie en praatje voor den vaak worden opgenomen, vinden we het relletje in het Rembrandt-theater en daarbuiten breed uitgemeten, opdat we naast de aanbeveling van de griezelige film en het zedenpreekje, ook getuige zouden zijn van de actueele reportage der Utrechtsche Courant. Zoo eet men van alle walletjes en alsof dit niet genoeg ware, ziedaar den heer De Mille ten tweede male vertegenwoordigd in de film De Tien Geboden, die in Amersfoort liep en waarvan een deskundig U.C.-er getuigt, als volgt: ‘Cecil B. de Mille heeft van deze film een document in de filmische kunst weten te maken. De tien geboden worden in toepassing gebracht op de huidige samenleving in Rusland, waar het huwelijk een paskwil en Godsgeloof een utopie is. Een oude priester verhaalt voor een groep kinderen en hun oppassers de geschiedenis van Mozes. De uittocht uit Egypte is subliem verfilmd, de doortocht door de Roode Zee een verbluffend staaltje van regie, de wetgeving op den berg Sinaï indrukwekkend grootsch. Voor volwassenen geeft deze film een mooien avond.’ | |
[pagina 187]
| |
En was is de waarheid, geachte lezer? Deze film van De Mille is zijn eerste groote schijnheiligheid. Zij werd gemaakt.... ongeveer tien jaar geleden en alleen van stal gehaald, omdat de naam De Mille thans opgeld doet bij hen, die graag smullen van zijn walgelijke fantasieën. Deze tien geboden van den heer De Mille heeft hij ter hand genomen om ons te toonen hoe prettig de overtreding daarvan zijn kan. Tegelijkertijd verklaart de tekst van deze film, dat de overtreding der geboden gemeen en slecht is. De film werd destijds in Nederland behoorlijk gekraakt door de critiek, die helaas toen nog niet kon weten, dat tien jaar later een adept van de Utrechtsche Courant zou verkondigen dat deze film de huidige samenleving in Rusland onder handen neemt. Ziedaar dus in één enkel nummer van de Utrechtsche Courant een serie enormiteiten die een zeer bedenkelijk licht werpen op de mentaliteit van dit blad, voor zoover althans dit licht nog noodig is. Wat een paar maanden geleden in dit maandblad werd verteld over de advertentietactiek van de Limburger Koerier, evenals de Utrechtsche Courant een brave spruit van de uitgeversmaatschappij Neerlandia, kan in ruimere mate gezegd worden van de Utrechtsche uitgave. Ach ja, de tijden zijn slecht tegenwoordig en de jaren van veertig procent dividend zijn voorbij, maar als Neerlandia nog twintig haalt, dan is het nóg mooi, nietwaar? Dan kan de opper-directeur-generaal-aanvoerder even vroolijk in zijn begeerige handen wrijven, een vaderlijken blik werpen in de drukkerij, en prevelen, dat de tien geboden, het teeken des kruises en het dividend niet voor niets zijn uitgevonden. Heer, ik heb den luister van uw huis bemind en ik zal vooraan zitten in de kerk. En daarmee is het dividend gemotiveerd.
P.S. Nauwelijks was het bovenstaande geschreven, of de Utr. Crt. van 20 Maart publiceert de volgende verklaring:
‘Wij achten het ondenkbaar, dat er, na ons voorbehoud “voor zeer levenservarenen” en na alles wat er over deze film te doen is geweest, nog menschen zullen gevonden worden, die meenen, dat hier sprake is van een film met religieuse strekking, bijzonder geëigend voor den Vastentijd. Maar om alle misverstand te voorkomen, wenschen wij nog uitdrukkelijk te verklaren, dat het oordeel over deze film, zelfs zooals deze hier vertoond wordt, zeer uiteenloopt. Eenerzijds: de Katholieke Film Centrale heeft haar toelaatbaar geacht, anderzijds wordt ons van een hoog | |
[pagina 188]
| |
geachte zijde medegedeeld, dat deze film niet toelaatbaar moet worden geacht, zelfs niet voor zeer levenservarenen. Men neme daarvan akte. Hadden wij geweten, dat een dergelijk meeningsverschil zich openbaren zou, dan zouden ook wij “bij twijfel onthouding” hebben toegepast, liever dan “bij twijfel vrijheid”.
Een dag later verscheen nog een verklaring en wel de volgende:
‘Ons bericht van gisteren blijkt nog aanleiding te kunnen geven tot misverstand. Daarom deelen wij, ter waarschuwing onzer lezers mede, dat deze film, óók gelijk zij hier vertoond wordt, krachtens de uitspraak van een tot oordeelen geroepen R.K. Priester, voor katholieken zonder meer moet worden afgekeurd.’
Ziedaar dames en heeren, de Utr. Crt., die, tot retireeren gedwongen, haar eigen ruiten in moet gooien, hoewel dit pas geschiedt nadat de advertentie haar geld heeft opgebracht. Zoo wordt de moreele nederlaag nog eenigszins verzoet door een geldelijk douceurtje. In trouwe: heeft de directie van dit blad niet reeds vóór plaatsing van de advertentie van ‘hooggeachte zijde’ bericht ontvangen, dat de gewraakte film verwerpelijk was? Wij meenen alle reden te hebben om te veronderstellen, dat men inderdaad tijdig en afdoende was ingelicht. Overigens: is één ‘hooggeachte zijde’ dan in staat het oordeel van verschillende afgezanten van Neerlandia, die bij de Utrechtsche vertooning aanwezig waren, zoo maar teniet te doen? Wat een inzicht! Wat een overtuiging! Wat een ‘bekeering’! Of zit achter deze ommezwaai misschien dezelfde oorzaak, die een paar jaar geleden de niet-katholieke Utr. Crt met één slag katholiek maakte, nadat de leiding van dit blad zich jarenlang hardnekkig en verontwaardigd had verzet tegen iederen drang in en buiten het bedrijf om eindelijk eens kleur te bekennen? Wij voor ons wisten reeds lang, wat katholiek Utrecht van deze krant te verwachten heeft. Nu echter heeft het blad zelf deze verwachting duidelijk gedemonstreerd. ‘Men neme daarvan akte’, zeggen wij de Utr. Crt. na......
CLOSE-UP. | |
[pagina 189]
| |
De Paus en de film.De vervaardigers van de film ‘Kentering’ mogen zich verheugen in de bijzondere belangstelling van het Vaticaan, als we tenminste het persbureau ‘Kipa’ gelooven kunnen. Dit persbureau, dat niet slecht georiënteerd is, heeft n.l. het volgende bemoedigende bericht rondgestuurd, waaruit blijkt hoezeer de eerste katholieke film in Nederland belangstelling geniet.
DER PAPST UND DER FILM.
Utrecht, 21. März (Kipa). Erzbischof Dr. Jansen von Utrecht erhielt vom Hl. Vater ein Schreiben betr. der katholischen Filmbewegung. Der Hl. Vater sagt darin: ‘Beängstigende Umstände haben uns den Gebrauch des Films aufgezwungen. Feinde Gottes und der Seelen haben sich seiner bemeistert und schamen sich nicht, göttliche und religiöse Werte auf gewissenloseste Art und Weise zu bekämpfen. Wenn nun Katholiken es zustande bringen können, dieser gewaltigen Waffe wieder Meister zu werden, dann leisten sie der katholischen Sache einen unschätzbaren Dienst.’ Zum Schlusse wünscht der Hl. Vater aufs nachdrücklichste, die in Holland ins Leben getretene katholische Filmliga ‘Eidophon’ möge von vollem Erfolge begleitet sein. Die genannte neue Unternehmung hat in Verbindung mit erstklassigen künstlerischen Kräften den ersten Film ‘Kentering’ geschaffen. Het zal de Eidophon aangenaam verbazen uit 's Pausen mond te vernemen, dat zij.... ‘Kentering’ gemaakt heeft. | |
Het Teeken des Kruises en een ‘Roomsche Zaak’Beste Close Up,
We hebben dan in Utrecht ook kunnen genieten van ‘Het Teeken des Kruises’, dit walgelijk product, waarin seniele christenen lang niet zoo interessant zijn als de wulpsche heidenen en het kruis een onbegrijpelijk symbool is, dat de toeschouwers alleen maar hindert door beslag te leggen op tijd en ruimte, welke zooveel beter gebruikt konden worden om nog meer Amerikaansch-Romeinsche geilheden te vertoonen. Ik hoef je over de film zelf niets meer te zeggen, je hebt er duidelijk | |
[pagina 190]
| |
je meening over gezegd en met jou, Irma Meier in de Katholieke Vrouw, Scholte in de Filmliga en vele anderen. De Père, die in een katholiek grootblad zwijmelde van verrukking over deze vertooning, à la ‘vie parisienne’, en door zijn aanprijzing de mogelijkheid van extra werk voor biechtvaders niet onbelangrijk vergrootte, wordt door geen mensch meer au sérieux genomen, tenzij door lieden, die er niet tegen op zien uit Schund direct of indirect voordeel te genieten. Maar wel wil ik vertellen van de klucht, welke zich om de vertooning heeft afgespeeld en waarin de directie van een katholieke krant gedwongen werd de niais te spelen tot uitbundig vermaak, maar ook tot diepe verontwaardiging van de buitenwereld. Ik bedoel de directie van de ‘Utrechtsche Courant’, een der drie dagbladen van de maatschappij Neerlandia. In tegenstelling met haar beide zusters, het ‘Dagblad van Noord-Brabant’ en ‘De Limburger Koerier’, die altijd Roomsch geweest zijn - er is in zuiver katholieke streken geen droog brood te verdienen met niet-Roomsche kranten - was dit dagblad tot voor kort neutraal, naar het Katholieke neigend. Een neutraliteit, welke het noodig vond om de H. voor Mis te schrappen en in het algemeen Katholieke berichten en verslagen zoo te ont-roomschen, dat zelfs de meest steile Calvinist onder de abonné's of adverteerders geen reden vond zich gekrenkt te voelen en zijn steun op te zeggen. Partij kiezen in deze heftig bewogen tijden vond men minder gewenscht, de ‘Roomsche zaak’ zou er geen voordeel van getrokken hebben, te minder, daar er een uitgesproken Roomsch blad in dezelfde stad verscheen. En daarenboven men had nooit tegenwerking ondervonden, de uitspraak ‘wie niet vóór Mij is, is tegen Mij’ kan met wat drogredenen gemakkelijk buiten werking gesteld worden. Tot de concurrent, meende men, stervende was. Toen bekeerde de Utrechtsche Courant zich tot het R.K. geloof, in de hoop, om als belooning de lang niet geringe klandisie van den stervende te erven, die echter - goede daden worden nu eenmaal niet altijd beloond - herstelde en dus zijn eigen klanten hield. Een tegenvaller, maar de bekeering was nu eenmaal officieel en daarom, met alle middelen voorwaarts! Alleen de redactie moest geremd worden ‘niet te roomsch heeren, kalm aan’, zoo luidde het bevel der directie. En sindsdien telt onze goede stad een echte katholieke krant meer! Dat remmen ging overigens heel gemakkelijk, want bij deze krant en hare twee zusters is het niet de redactie, maar de directie, die de redactioneele leiding heeft. Zij bepaalt hoe er geschreven moet worden, wat mag en niet mag, zij gooit er uit naar welbehagen en noch het jongste verslaggevertje, noch een der talrijke hoofdredacteuren hebben zeg- | |
[pagina 191]
| |
gingskracht over de copie. Zoo gaat het met de redactioneele inhoud, zoo gaat het ook met het voornaamste deel van de krant, met de advertenties. Er zijn nog altijd naïvelingen, die meenen, dat een katholieke krant er is om het katholiek beginsel voor te staan, te verdedigen, om leiding en uitleg te geven ten voordeele van de ‘Roomsche zaak’. Men zal allicht niet begrijpen hoe de aanprijzing van corsetten, kwakzalversmiddelen en min of meer schuine films ‘de Roomsche zaak’ kan dienen, deze roomsche zaak echter ondervindt er slechts voordeel van. En nu kom ik eindelijk waar ik zijn wil. Het gaat hier niet om een zoo groot mogelijk voordeel voor het geloof, er is hier alleen sprake van een zoo groot mogelijke geldelijke winst, opdat den aandeelhouders, wier eenige arbeid aan de krant bestaat in het eens per jaar de directie op den schouder kloppen als de balans onder applaus wordt goedgekeurd, zooveel mogelijk geld wordt toegeworpen en zij, onder het bedenken van ‘het katholicisme is een schoon ding en je verdient er nog wat aan ook’, de gemaakte winst opstrijken. Maar om tot dit gunstig resultaat voor ‘de Roomsche zaak’ te komen, is er heel wat te doen (door de arme sloebers, die verplicht zijn in dit systeem te werken wel te verstaan). Wat al zorgen heeft de directie en hoe moet ze o.m. voortdurend arglistig de redactie bewaken, opdat dit onderdeel van het bedrijf de advertentie-politiek niet bederft door zg. eerlijk haar opinie te zeggen. Daar is bijvoorbeeld de bioscoop. Bestaat er één instituut waar zóó regelmatig groote advertenties van te wachten zijn als van dit, voor een katholieke krant zoo sympathiek bedrijf! Daarom moeten de bioscoop-directies te vriend gehouden worden en mag er in de redactioneele kolommen geen kwaad van de film gezegd. Voorlichting, volksopvoeding, smaakveredeling? Kletspraatjes van dwazen, die de heilige waarde van het geld niet kennen. Daarom liet de directie eens onder de aanprijzing van een verwerpelijke film de bioscoop-exploitant rustig verder adverteeren: ‘de redactie van deze krant zal deze film wel afkeuren’ (dit deed zij volgens haar plicht inderdaad! C.V.) ‘maar daar moet U zich maar niets van aantrekken’. Deze bespotting in haar krant van de met zielzorg-belaste redactie toe te laten moge men van de directie eigenaardig vinden, wel nee! Deze bespotting bracht toch geld op! Er wordt geen kwaad geschreven over de film en daarmee basta. Maar officieel Roomsch zijn schept helaas zekere verplichtingen. Er is naast de artistieke onwaarde helaas ook nog zooiets als een moreele kant aan een film! Die moet onderzocht worden, want geen goedkeuring, geen advertentie en daardoor verliest de krant haar hooge roeping. Wie moet de film ‘geschikt voor advertentie’ (aanvaardbaarheid) keuren? | |
[pagina 192]
| |
Wel, de redactie natuurlijk, die geheel vrij is, zij krijgt alleen maar één enkele aanwijzing, n.l. of zij de film goed moet keuren (bijna altijd) of afkeuren (vrijwel nooit). Behalve deze verplichting is de redactie geheel vrij in haar oordeel. En hoe weet de wijze Roomsche directie van deze Roomsche krant wat er goed- of afgekeurd moet worden? O! Heel eenvoudig! Zij laat een lijstje aanleggen, waar alle elders gedraaide films op voorkomen en zij belast een speurder om naar goedkeuringen te zoeken. Keurt de befaamde K.F.C. de film goed en drie kranten dezelfde film af, dan is de film goed en wordt de advertentie al aangenomen nog voordat de overigens ‘geheel zelfstandige’ redactie de film gezien heeft. Keurt de K.F.C. af en het een of andere krantje goed dan is de advertentie eveneens gered. (Vooral de K.F.C. is zéér betrouwbaar! Zij keurde indertijd de ‘Blauwe Engel’ goed en moest enkele weken daarna haar oordeel herroepen). Maar het fraaiste is, dat de K.F.C. de film goedkeurt in een vorm, zooals ze in Utrecht niet vertoond worden. Zij keurt n.l. voor het Katholieke Zuiden en brengt nogal eens coupures aan. Utrecht valt buiten het gebied der K.F.C. en krijgt dus de films ongecoupeerd te zien. Maar wie let nu op dergelijke futiliteiten! Als de K.F.C. een film met coupures goedkeurt, keurt de Utrechtsche Courant deze film zonder coupures eveneens goed en sleept de advertentie binnen. Waarom zou men dit een oneerlijke praktijk vinden, deze ‘Roomsche Zaak’ slaat er toch voordeel uit. De Maatschappij Neerlandia heeft haar sporen op dit gebied verdiend. Het Dagblad van Noord-Brabant keurde indertijd de gore, geile ‘Blauwe Engel’ goed, de Limburger Koerier had in de Kerstweek een reuze advertentie van ‘Mata-Hari’ en meende dus blijkbaar, dat het zien van deze zwoel wulpsche film de reine Kerststemming moest kweeken of opvoeren en thans komt de Utrechtsche Courant met een flinke advertentie van ‘Het Teeken des Kruises’. Kan zij dan niet weten, dat dit vieze prul vrijwel algemeen afgekeurd was? O ja zeker, maar de roemruchtige Père van de Maasbode en de K.F.C. keurden dit ‘Teeken’ goed en dus.... Helaas, helaas, dat er nu roet in het eten gegooid moest worden! Een groep studenten van Veritas en andere lieden, gewone Katholieken dus, die eigenlijk geleid moesten worden door de voorlichters in het publieke leven, door de katholieke krant, meen ik, hebben de zaken omgekeerd en deze leiders een lesje gegeven in eenvoudige plicht en fatsoen. Zij protesteerden heftig bij de vertooning en hadden er een afstraffing met de politioneele gummi-knuppel voor over. Zij bewezen dat (advertentie)geld wel degelijk kan stinken. In een verslag over deze relletjes laat de directie van de Utrechtsche | |
[pagina 193]
| |
Courant o.m. schrijven ‘waar protesten ook werden geuit op momenten, dat vele aanwezigen daarvoor geen enkele verklaring konden vinden....’ Zij geeft dus volmondig toe, dat er vele andere momenten waren, waarop het publiek wel degelijk een verklaring kon vinden voor protesten. De film werd desondanks in de redactioneele kolommen goedgekeurd voor ‘zeer levenservarenen’ (ik vraag je wie in onzen tijd voelt zich vanaf zijn veertiende jaar niet zeer levenservaren!) terwijl men laat doorschemeren dat er coupures in de film zijn aangebracht. Vanaf dien dag begon de ellende voor de directie dezer roomsche zaak. Een dag later laat zij in haar krant schrijven: ‘...... dat het oordeel over deze film, zelfs zooals deze hier vertoond wordt zeer uiteenloopt Eenerzijds de katholieke film-centrale heeft haar toelaatbaar geacht, anderzijds wordt ons van een hooggeachte zijde medegedeeld, dat deze film niet toelaatbaar moet worden geacht zelfs niet voor zeer levenservarenen. Men neme daarvan akte. Hadden wij geweten dat een dergelijk meeningsverschil zich openbaren zou, dan zouden ook wij “bij twijfel onthouding” hebben toegepast, liever dan “bij twijfel vrijheid”.’ ‘Bij twijfel onthouding’. Dit is de huichelachtigheid ten top gedreven. De twijfel? Maar de directie zelf heeft, dit weet ik zeker, deze film gezien. Welk onderscheidingsvermogen bezit dan deze leidster, voorlichtster van ons Katholieke volk? Zij zag er blijkbaar geen gevaar in Het is voor een vrouwtje van negentig jaar gemakkelijk om kuisch te blijven en ik kan me lieden voorstellen, die jaren lang in het Neerlandiasysteem afgebeuld zijn, en bij wie geen prikkels meer opgewekt kunnen worden. Maar op normale menschen - ‘ook zeer levenservarenen’ zie boven - moet de film wel degelijk prikkelend werken. De dooddoener, dat alles rein is voor den reine, is een perfide leugen, integendeel ‘dem Schweine ist alles rein’. En ‘hadden wij geweten......’. Die is waarlijk al te goed! Zoowel voor de binnen- als de buitendienst werkt de directoriale inlichtingsdienst aan deze krant perfect. Als er in geen enkel blad een goedkeuring van een te vertoonen film is te vinden wordt er links en rechts getelefoneerd om iemand te ontdekken, die wèl de advertentie kan redden. Werkte de inlichtingsdienst in dit geval plotseling niet meer? En was het geen publiek geheim dat de goedkeurende recensie in de Maasbode door hooggeachte zijden is gedésavoueerd? Het is dezelfde huichelachtigheid, die, wanneer de ‘zelfstandige redactie’ een film waarvoor een advertentie al is opgenomen, op moreele gronden afkeurt, dit oordeel in een goedkeuren doet omwerken! De klucht der vergissingen gaat verder. | |
[pagina 194]
| |
Weer een dag later publiceert de directie in haar krant, dat ‘deze film, óók gelijk zij hier vertoond wordt, krachtens de uitspraak van een tot oordeelen geroepen priester, voor Katholieken zonder meer moet; worden afgekeurd.’ Eindelijk, het hooge woord is er uit! De hooge directie heeft bakzeil moeten halen! Inmiddels heeft deze Katholieke krant door bespreking en advertentie van een vies, den godsdienst belachelijk makend product reclame gemaakt en den menschen dus in den Vastentijd een dergelijke vertooning aanbevolen. Ik meen me zooiets te herinneren van zekere zonden, welke bestaan in ‘het kwaad niet te beletten, niet te bestraffen, niet bekend te maken’. Totdat ‘van hooggeachte zijde’ (deze serviele huichelarij is prachtig!) wordt ingegrepen. Er zijn tijdschriften, welke door de censuur scherp op de vingers gekeken worden. Aan deze roomsche zaak echter moddert men maar aan, laffe, buiginkjes en weeë vleierijen aan ‘hooggeachte zijden’ als de stemming gunstig gemaakt moet worden en voorts stiekum de advertentie-kat in het donker kietelen. Mijn oordeel? Door de houding van de directie is de Utrechtsche Courant, deze ‘Roomsche Zaak’, een gevaar voor het Katholieke volk, waartegen niet scherp genoeg kan opgetreden worden... Je kunt van dit schrijven gerust gebruik maken, ik sta vóór en achter en boven en beneden den inhoud van dit schrijven, ik weet alles uit eigen ervaring. Veel succes en beste groeten, C. VOS.
(Dit artikel werd door ‘De Nieuwe Eeuw’ geweigerd.) |