Dr. Henri van Rooijen, kruisheer
Korte preek op Kerstmis
Het kindje Jezus spreekt:
Uit den schoot der eeuwige omhelzing ben Ik afgedaald, uit den afgrond van het ontoegankelijk Licht.
Mijn erfdeel was de bewegelooze volheid van het zijn: Ik was in de gestalte van God en speelde voor zijn aanschijn, een eeuwig, onveranderlijk spel van ongemeten Licht en niet te peilen Liefde. Afstraling was Ik van zijn Glorie en afdruk van zijn Wezen: Ik droeg het heelal door het woord mijner Macht.
Maar ziet, het wonder is voltrokken; wat niemand kon bevroeden is geschied: Ik trad uit de eeuwigheid in den tijd en werd met de schamelheid van een dienstknecht bekleed. Hier lig Ik nu op stroo, een bevend, hulpeloos kindje, wiens zachte schreien het hart van zijn moedertje krimpen doet. Beseft het wel, allerliefste broers en zusters, niets kan U beter mijn diepste wezen ontdekken, dan deze gebrekkige leden. Ge dacht me te vinden in de sterrenrijken, in de storm op de bergen, of in het paleis van den koning.
Kijk me slechts in de oogen: Ik heb U lief.
Ik ben gekomen voor alle menschen en tot hen allen klinkt mijn stem. Ik heb geen oog voor tiaren of kronen en het goud van de wijzen trok me niet aan. Maar mijn fijne vingertjes grepen de natte snuit van het lam, dat de herders hadden meegebracht en tot hen allen zweefde onhoorbaar mijn boodschap: broeders, Ik heb U lief.
Komt allen bij me, Ik wil U allen ontvangen. Ik vraag niet