De Gemeenschap. Jaargang 8
(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Jac. Stolte
| |
[pagina 198]
| |
sluit de oogen voor het feit, dat het juist de omverwerping van de hiërarchie der waarden is, die het stelsel kenmerkt, en die noodzakelijk tot die ‘fouten’ en ‘misbruiken’ moest leiden, omdat immers elke fout tegen die hiërarchie gemaakt per se leidt tot een verdringen van het hoogere. De Paus heeft weinig twijfel daaromtrent gelaten met dat deel der Quadragesimo Anno, waarin hij zegt: ‘Wat iedereen in onzen tijd opvalt, is niet alleen de ophooping van kapitaal, maar ook de concentratie van een onbegrensde macht in de handen van weinigen, die meestal nog niet eens de eigenaars zijn, maar slechts de bewaarders en beheerders van aan hen toevertrouwde goederen, die zij geheel en al volgens eigen inzicht en oordeel beheeren. En verder: ‘De vrije concurrentie heeft zichzelf ten onder gebracht; inplaats van den vrijen handel is de economische oppermacht gekomen, evenzoo is de jacht naar winst vervangen door een ongebreidelde zucht naar overheersching, in één woord: heel het economisch leven is verstard tot een meedoogenloos hard en wreed systeem.’Ga naar voetnoot1) Inplaats van aan te geven hoe de vruchten dezer aarde op een redelijke en bevredigende wijze onder allen verdeeld moeten worden, | |
[pagina 199]
| |
is de economie ontaard in een handleiding voor de kunst om winst en overwinst te maken en te ‘rechtvaardigen’. Over de vruchten der aarde wordt door weinigen beschikt, waarbij angst om het zelfbehoud, hebzucht en machtswellust de directieven zijn, zoodat men zelfs voor het openlijk bestelen der gemeenschap niet terugdeinst, gelijk uit oogstvernietigingen blijkt.
* * *
Ziet men het kapitalisme als het onbeperkte streven naar aardsche goederen, waarbij heerschen - vaak uit angst zelf overheerscht.... en vernietigd te worden - het wezenlijke doel is, dan wordt begrijpelijk dat de nationalist tegenwoordig haast onvermijdelijk antikapitalist moet zijn, en ook het merkwaardige parallel gaan van nationalisme en anti-kapitalisme in onze dagen. Waar immers bij vrijwel alle naties heel het streven van het volk door de leidende groep gericht wordt op de aardsche goederen, met voorbijgaan van de waarheid, dat de mensch deze slechts mag nastreven voor zoover ze noodig zijn voor de natuurbehoeften van hemzelf of van zijn evennaasten, daar moet deze wancultuur een groot nadeel zijn voor de wezenlijk hoogere geestelijke cultuur, waartoe ook behoud en ontwikkeling van het volks-eigene behoort. Daar waar die leidende groep van een andere nationaliteit is zal het gevaar van haar leiding voor het volks-eigene eerder en duidelijker opvallen en zal al spoedig het verzet ertegen een nationalistisch karakter gaan vertoonen, ook al daarom, omdat het in dit geval het volk als geheel is, dat door de leidende groep, die er zelf buiten staat, wordt geleid. Natuurlijk kan het daarbij den nationalisten eerst veel later duidelijk worden, dat hun actie zich richt tegen het kapitalisme. Aan den anderen kant zal daar, waar de leidende groep deel uitmaakt van het volk zelf, het nadeel dat haar leiding den anderen groepen berokkent als zoodanig eerder gevoeld worden en meer directief zijn bij het verzet dan de benadeeling van het volks-eigene, dat ternauwernood een rol zal spelen. Toch kan het anti-kapitalisme als het ware opgenomen worden in een omvattender nationalistische beweging; Mussolini's overgang van socialisme naar fascisme is daarvan wél een duidelijk voorbeeld.
* * *
De parallelgang tusschen nationalisme en anti-kapitalistische beweging is misschien nergens zoo duidelijk als op die grootste helft van het aardoppervlak, die blootgesteld is geweest aan de kolonisatie. Kolonisatiel Hoe hebben de cultuurvolken deze taak volbracht!? | |
[pagina 200]
| |
‘Koloniseeren, dat zou identiek moeten zijn met: zich wijden aan een primitieve bevolking, om haar te helpen een nieuw, gezond, gelukkig, arbeidzaam volk te worden met behulp van de ongebruikte geestelijke, moreele en materieele schatten die zij bezit, voor welke aan het algemeen belang bewezen dienst een redelijke moreele zoowel als materieele vergoeding verlangd kan worden. - Maar al te vaak, helaas, beteekent koloniseeren: het ontginnen van een streek met de hulp der inheemsche bevolking en het zoo lang mogelijk laten voortduren van de opbrengsten dier ontginning; daarvoor is het noodig dat de inboorling zoo lang als het maar wil lukken in de onmogelijkheid moet blijven om zichzelf bewust te worden.’Ga naar voetnoot1) Koloniseeren! Dat wil zeggen het aanvaarden van een dubbel voogdschap: een materieel, dat bestaat in het bewaken van de stoffelijke belangen van de pupil, het doen vruchtdragen van zijn erfdeel en het beschermen van hem en zijn bezittingen tegen gevaren van buiten, de zorg dus voor de stoffelijke cultuur; en een moreel, n.l. de opvoedingstaak omvattend, de zorg dus voor de geestelijke cultuur. Slechts dan beantwoordt die opvoeding waarlijk aan haar doel - en alleen in dat geval is de aanmatiging der voogdij gerechtvaardigd! - wanneer met behoud der reeds aanwezige werkelijke cultuurwaarden het gekoloniseerde volk een christelijke, een katholieke beschaving krijgt. ‘Er is den menschen slechts één Naam gegeven, waarin zij gered kunnen worden. Hoe groot de beschavingen ook kunnen zijn, die onkundig bleven van dien naam, zij wijken onvermijdelijk naar de een of de andere kant van het ware begrip van beschaving en cultuur af. Orde of vrijheid, zij worden er even wreed. Zelfs een waarlijk christelijke beschaving ontkomt niet aan vele accidenteele misstappen. Maar alleen de christelijke beschaving kan bevrijd blijven van wezenlijke afwijkingen.’ (Maritain: Religion et Culture.)Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 201]
| |
Inplaats van ook maar eenigszins dit wezenlijke doel der kolonisatie na te streven, hebben de koloniseerende staten zich - ook al weer door de kapitalistische leiding - slechts bekommerd om het te behalen aardsche gewin. ‘L'histoire coloniale contemporaine est d'inspiration mercantile et politique et si quelquefois un courant d'intentions civilisatrices s'y mêle, il n'arrive pourtant guère à prédominer ni à étouffer les soucis proprement commerciaux,’ schrijft Paul Collin S.J. in zijn studie over ‘Catholicisme et Colonisation’ (Les Brochures de l'Aucam 5. 1926-27). In zijn door de Osservatore Romano zeer geprezen artikelenreeks ‘Le travail forcé’Ga naar voetnoot1) komt Zacharias tot de conclusie: ‘Un seul principe étayait la colonisation: la colonie existe pour le profit qu'en peuvent tirer ceux qui l'exploitent.’ Het wordt van de kant der kolonisatoren meermalen toegegeven; al doen niet allen het zoo cynisch als Rohrbach: ‘Het besluit, te koloniseeren beteekent nu eenmaal niets anders dan dat men den inboorlingen het land ontneemt, waarop tot dan toe hun vee graasde, opdat de blanke, Transvaalsche Boer, Engelschman of Duitscher, zijn vee op dat land kan zetten. Om dat gevoegelijk te kunnen doen, moeten de inheemsche bezitters onteigend en dienstbaar gemaakt worden.’ In de Dépêche Coloniale van 29 November 1929 schrijft Maurice Rondet-Saint: ‘La colonisation est une affaire et rien qu'une affaire’, en om vooral niet verkeerd begrepen te worden herhaalt hij in het nummer van 30 December: ‘La colonisation est une affaire commerciale. Elle est uniquement cela.’ Was het daar slechts bij gebleven. Maar op de meest brute, niets ontziende wijze is elk menschelijk recht geschonden uit hebzucht. Zwarter bladzijden dan die der kolonisatiegruwelen zijn in de geschiedenis moeilijk te vinden. Om Vuurland van de Ona-Indianen bevrijd te krijgen heeft men op dit krachtige volk jacht gemaakt als op wild; men gaf hun vleesch dat met strychnine vergiftigd was; men infecteerde de kinderen met allerlei ziekten en zond ze daarna naar de stam terug om epidemieën | |
[pagina 202]
| |
te veroorzaken. De geschiedenis der Central-Polynesian-Land-Commercial-Company is één ononderbroken opeenvolging van gewelddadige onteigeningen, lage uitbuiting van den noodtoestand der inboorlingen en sluwe aftroeving van den eenen stam met den anderenGa naar voetnoot1), enkel om zelf het land in te palmenGa naar voetnoot2). De eilanden van den Grooten Oceaan, van de Kei-eilanden tot aan Hawai hebben de Occupators tot één groot kerkhof gemaakt voor de inlandsche stammen. Het Fransche gouvernement houdt de begrooting van Indo-China in evenwicht met de opbrengst der opiumkitten; is het een wonder, dat een Annamiet bitter opmerkt: ‘.... de vergiftiging van ons volk stelt onzen overheerschers in staat hun financiën in evenwicht te houden....’Ga naar voetnoot3) Over hetzelfde Indo-China klaagde Louvet: ‘De heidensche beulen maakten van de christelijke jonge dochters martelaressen, de Franschen maken er prostituées van.’ Gedurende den Franschen ‘cultuur-strijd’ kon de resident van Kon-Tum er zich op beroemen, dat hij 400 Katholieke Indo-chineezen tot den godsdienst hunner vaderen had teruggebracht. De slavenhandel had de deportatie van 13¼ millioen negers ten | |
[pagina 203]
| |
gevolge, waarvan ruim 5 millioen onderweg reeds het leven liet. Tenslotte maakte Engeland er een eind aan - in denzelfden tijd (1839-1842), dat het zich volop in de opiumoorlogen met China wierp, omdat de afname door dit land van de door de Britsch-Indische Handelsmaatschappij geproduceerde opium gevaar liep - wat een merkwaardige vermindering van de belangstelling der Europeesche mogendheden voor Afrika veroorzaakte. In het midden 1929 verschenen rapport, dat het Bureau International du Travail uitbracht over de dwangarbeid en de slavernij wijst Dr. Schwetz op de onrustbarende ontvolking van de Congo, die hij toeschrijft aan het onophoudelijk gedwongen verplaatsen der inboorlingen en aan de moordende gevolgen van ononderbroken arbeid en ‘portage’ (draagdiensten, waarvoor de geeselstraf als dwangmiddel dient - en met groote vrijgevigheid wordt toegepast. Ondanks de verbodsbepalingen worden jaarlijks nog 12-15.000.000 dagdiensten ‘portage’ verricht.) O. Louwers, een der belangrijkste leden uit den Belgischen Kolonialen Raad, erkende, dat de bedoeling der Belgische politiek in de Congo is: de snelle toename der Europeesche ondernemingen, wat in de huidige omstandigheden onmogelijk is zonder gedwongen arbeid. Daarom zijn overtredingen der arbeidswetten door omkoopen der Inlandsche hoofden door de ondernemers aan de orde van den dag. Dat hierdoor orde en rust in gevaar komen spreekt vanzelf, maar dan zorgt de gewapende macht er wel voor, dat de blanke kapitalist tenslotte aan het langste eind trekt. De wijze waarop de ronselaars met allerlei bedriegerijen contracten doen afsluiten is geen beletsel voor desnoods gewelddadige ten uitvoerlegging ervan door de overheid. Vrijwel alle ondernemingen betalen bovendien veel te lage loonen. In Gabon (Fransch Afrika) en in Portugeesch Afrika dreigt eveneens de algeheele uitroeiing der negers. Na de ‘noodzaak’ met veel nadruk naar voren te hebben gebracht ‘d'intensifier la production dans l'immense forêt du Gabon’, maakt de Journée Industrielle (11 November 1927) zich ongerust, dat een ‘usage immodéré des travailleurs gabonais, en particulier les transplantations d'habitants, anémie et raréfie la race’. Daarom geeft het blad het wachtwoord uit ‘protégeons les arbres et les indigènes’. In Portugeesch Afrika werd in 1923 voor 5 jaar verboden Sogo's te recruteeren. In Afrika bestaat dus niet alleen een gesloten jacht op giraffen, maar ook op negers....Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 204]
| |
In China werkten tot voor kort in de fabrieken der Europeanen procentsgewijs driemaal zooveel kinderen onder de veertien jaar als bij de heidensche fabrikanten. In heel het Oosten is vrouwen- en kinderarbeid op enorme wijze verbreid, en de Europeesche kapitalisten maken er gretig gebruik van, terwijl de koloniseerende staten aan geen ingrijpen denken. Toch is ook voor de Oosterlingen het woord van Pius XI van gelding: ‘Maar het is volstrekt ongeoorloofd, misbruik te maken van den leeftijd der kinderen of de zwakke krachten der vrouwen.’ (Quadragesimo Anno.) In dezelfde encycliek schrijft de Paus: ‘Sedert.... de moderne techniek en industrie met snelle schreden tallooze gebieden, zoowel van de zoogenaamde “Nieuwe Wereld” als van de oude cultuurstaten in het verre Oosten zijn binnengedrongen en bezet hebben, is het getal der noodlijdende proletariërs tot een ontzettende hoogte gestegen, wier jammerklachten van de aarde opstijgen ten hemel.’Ga naar voetnoot1) De klassenstrijd, die in de koloniën door de arbeiders in nog zooveel slechter omstandigheden gestreden wordt dan hier is er uitgegroeid tot een rassenhaat. Niet voor niets werd in het Afdeelingsverslag van den Volksraad in 1929 (over het Algemeen Regeeringsbeleid) als ‘de voornaamste tegenstelling hier te lande’ genoemd die ‘tusschen Nederlandsche ondernemers en inheemsche nationalisten’. Dat de het communisme welgezinde Partai Sarekat Islam het in Indië binnen zes jaar tot een klein millioen leden bracht zegt wel iets. Twee heel voorzichtige menschen als J. Kleyntjes S.J. en prof. dr. H.F.M. Huybers kwamen dan ook in hun ‘Van voorouders en tijdgenooten’ over Indië tot de conclusie ‘De sociale verhoudingen laten zooveel te wenschen over, dat de communistische denkbeelden maar al te gemakkelijk kunnen doordringen.’ N.M. Joshi, arbeidersafgevaardigde voor Britsch-Indië, verklaarde toen hij in October 1929 het B.I.T. verliet (The Servant of India Vol. XII): ‘Het succes der communisten in (Britsch-)Indië is te danken aan de gewoonte van werkgevers zoowel als van gouvernement (spat. van mij), om de klachten der arbeiders te veronachtzamen, tot op het oogenblik waarop zij in staking gaan.’ Maar al te graag valt men in de dwaling van het sensationalisme, | |
[pagina 205]
| |
dat overal slechts de propaganda ziet van Moscou; maar: ‘... wanneer aan alle kanten pogingen gedaan worden, om de koloniale overheersching uit den weg te ruimen, dan is het niet alleen Moscou, dat de schuld draagt.... Voordat Moscou zich erin mengde smeulde het vuur gewoonlijk reeds; het had dit slechts aan te blazen. De communisten hebben niets gedaan dan een zeer natuurlijke beweging versnellen en vervormen, een beweging onder de gekleurde rassen, die verlangend waren zich te bevrijden van het toezicht, om niet te zeggen de onderdrukking der vreemdelingen.’Ga naar voetnoot1) Is het een wonder, dat het nationalisme maar al te graag de hulp van het communisme aanvaardt in den strijd tegen den gemeenschappelijken vijand? Spreekt het niet vanzelf, dat het een welkomen bondgenoot begroette in hem, die op het tweede Communistisch Congres te Moskou (17 Juli-6 Augustus 1920) verklaarde: ‘Engeland, het bolwerk van het imperialisme, lijdt sedert meer dan een eeuw aan overproductie. Slechts door koloniale gebieden te veroveren, als markten voor den verkoop van de voortbrengselen zijner overproductie en bronnen van grondstoffen voor zijn groeiende industrie, is Engeland erin geslaagd, ondanks zijn drukkende lasten zijn kapitalistische stelsel te handhavenGa naar voetnoot2) Slechts door de slavernij van honderden millioenen bewoners van Azië en Afrika is het Engelsoh imperialisme in staat geweest tot nu toe het Britsche proletariaat onder burgerlijke heerschappij te houden.... De opheffing van de koloniale macht van Europa zal het Europeesch kapitalisme omverwerpen.’ Het nationalisme in de koloniën is haast overal van meet af aan anti-kapitalistisch geweest. Het moest dat zijn, omdat het kapitalisme een niets-ontziend gevaar was en nog is voor het volks-eigene niet alleen, maar zelfs voor het louter lijfelijke bestaan van het volk.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 206]
| |
De op het eerste gezicht merkwaardige sympathie van communisme en socialisme voor deze nationalistische beweging wordt begrijpelijk omdat deze partijen, die in het moederland tegen elk nationalisme gekant zijn wijl zij het niet los kunnen zien van het chauvinisme, dat den kapitalist dient, zich geroepen voelen den gemeenschappelijken vijand te bestrijden ook op dit front. En het einde van den strijd lijkt niet zoo heel ver meer.... * * *
Een uiterst merkwaardige passage in ‘Quadragesimo Anno’ werpt een schel licht op het in onze dagen evenals het nationalisme zeer verbreide chauvinisme en zijn samenhang met het kapitalisme. De Paus zegt n.l.: ‘En op haar beurt heeft deze concentratie van macht en kapitaal weer drie soorten van conflicten doen ontstaan. Vooreerst gaat de strijd om de economische overheersching; ten tweede wordt hevig gevochten om de opperheerschappij in den Staat, om zijn macht en invloed bij den economischen strijd te kunnen misbruiken. Ten derde is er strijd tusschen de staten onderling, welke hierin bestaat, dat zij al hun politieke macht en invloed aanwenden, om het economisch welzijn van hun eigen burgers te bevorderen en van den anderen kant probeeren door middel van hun economische overheersching de politieke geschillen tusschen de naties te beslissen.Ga naar voetnoot1) De opperheerschappij in de meeste staten is - direct of door middel van stroomannen - in handen der kapitalisten, die het doel van hun streven ook aan den staat opleggen. Zoo noodig worden daarbij, ten einde het werkelijke doel te verbergen, de volken opgezweept tot chauvinisme, d.i. het streven, dat behoud en vergrooting van macht en aanzien van het volk ten doel heeft, welke begrippen macht en aanzien onder de leiding der kapitalisten een economisch imperialisme omvatten. De hiervoor gebruikte, uitermate geschikte instrumenten zijn parlement en pers. Hierin ligt de verklaring van het feit, dat de moderne oorlogen een economische basis schijnen te hebben. Het zijn slechts fazen in den economischen machtskrijg der kapitalisten en de menschenlevens vallen dan ook als offers op het altaar van de Macht door het Geld. Zeer terecht schreef dan ook de Maasbode 21 Januari 1931: | |
[pagina 207]
| |
‘In politiek en economisch opzicht uit het nationalismeGa naar voetnoot1) zich door het beruchte imperialisme, het pogen om anderen te overheerschen, om de hegemonie over anderen uit te oefenen. Deze geestesgesteldheid ligt aan bijna alle conflicten en oorlogen ten grondslag, niet alleen aan de koloniale oorlogen, doch ook aan de oorlogen in ons werelddeel en de groote catastrofe van 1914 moet wel op de eerste plaats aan den strijd om de politieke en economische hegemonie worden toegeschreven.’ Naar aanleiding van de debatten over de protectoraatskwestie in den Duitschen Rijksdag schreef Max Harden: ‘De grootkapitalisten en grootindustrieelen, wier politieke zaakgelastigden de Engelsche, Fransche, Italiaansche en andere Ministers zijn, staan zoo onverschillig tegen het vermoorden van ettelijke duizenden Christenen, Joden, Turken of heidenen, dat zij, als het belang van hun onderneming dit eischt, geen oogenblik aarzelen om zelf een dusdanige slachting aan te richten. Het vermoorden der Armeniërs bracht geen storing in de zaken, maar een oorlogsverklaring aan Turkije zou een malaise bewerkt hebben.... In Oost-Azië was men er op uit China open te stellen voor de kapitalistische uitbuiting. Hier werd in den moord op 2 Duitsche missionarissen, waaraan, het grootkapitaal op zich geen aandacht zou geschonken hebben, de gewenschte aanleiding gevonden om op het zich isoleerende China door militair ingrijpen pressie uit te oefenen.’ Het is een Missionaris van Steyl, pater dr. Thauren, die deze woorden hard, maar waar noemde. Maar al te vaak - en in zeker opzicht is het een groot geluk - gaat een chauvinistische houding in de buitenlandsche politiek eener regeering niet gepaard met een chauvinistische gezindheid in den door haar bestuurden staat. Dit is b.v. haast altijd het geval, als het chauvinisme gebruikt wordt als argument tegen ‘inmenging’, als schild om misbruiken te dekken. Poogt het B.I.T. bijvoorbeeld verbetering te brengen in de arbeidstoestanden in de koloniën via het instituut van Genève, dan is gewoonlijk het antwoord der Koloniale Mogendheden, ‘dat die kwestie in hun koloniën niet aan de orde is....’ En wee, als er dan aangedrongen wordt! Dan klinkt het: ‘Wij staan niet toe, dat vreemdelingen zich met onze zaken in de koloniën bemoeien.’ L'Afrique Française van Juni 1929 formuleerde het aldus: ‘Cette intrusion croissante de l'organe international de Genève dans la vie de nos colonies tend à réduire notre souveraineté à une sorte de nuepropriété inféconde et controlée.’ In dezelfde maand schreef Paul | |
[pagina 208]
| |
Bourdaire in Le Monde Nouveau: ‘Nous sommes nations coloniales assez grands, assez expérimentés et assez imbues d'esprit humain pour n'avoir besoin d'aucun conseil.’ En hoorde men niet dezelfde klanken, telkens als de ontwapenings- of de opiumkwestie aan de orde kwamen? Tot welk een laagheid het chauvinisme den mensch brengen kan, demonstreerde Pierre Pasquier, de G.G. van Indo-China, die als resident van Annam het ‘Fête du serment de fidélité’ uitvond, waarop door de hoofden der inboorlingen telken jare de eed wordt gezworen: ‘Als Frankrijk ons zegt te sterven, dan zullen we sterven; gebiedt het ons te leven, dan zullen wij leven.’ Vandaar dat de heer Jean Brunhes het noodig achtte, in een op 24 Juli 1928 door hem in de Sorbonne gehouden voordracht uit te roepen: ‘Soyons fiers d'avoir des réprésentants de la France d'une si haute morale que Pierre Pasquier.’
* * *
Nationalisme en anti-kapitalisme staan tegenover chauvinisme en kapitalisme. Het moet voor den Katholiek niet moeilijk zijn een keus te maken tusschen deze twee fronten. Het komt echter maar al te dikwijls voor, ‘dat het Katholicisme een al te innig verband sluit met de machten, die nu eenmaal beslissen over het lot van economie en politiek’, ondanks het feit, dat ‘de wil, die werkzaam is in de Europeesche politiek slechts voor een zeer gering gedeelte bepaald wordt door het katholieke wereldbeeld.’ De hier aangehaalde woorden liet pater Muckermann S.J. in zijn artikel in de Schönere Zukunft over ‘De wereldgebeurtenissen en het Katholicisme’ gepaard gaan met deze opmerking: ‘Het is opmerkelijk waar te nemen, dat de toonaangevende leiders van het kapitalistisch economisch systeem thans aan den eeuwigen duur van dit stelsel twijfelen, terwijl Katholieke moralisten zich inspannen om met de moraal van de Bergrede beschermend op te treden voor verhoudingen in de goederenverdeeling die vol ongerechtigdheden zijn en een heidenschen aard, een walgelijken wereldgeest vertoonen.’ Hoe lang zal het nog duren voor men zijn plicht begrijpt....?
Paschen 1932. |
|