De Gemeenschap. Jaargang 8(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] A.J.D. van Oosten Door vuur..... Voor Lina Kottman. Zij was als vreemdelinge hier wellicht niet erg in tel, een Duitsche meid en dan in een café, ach ge begrijpt dat wel en ook dat zij, dien nacht, toen ze opschrok door het rinkelen van glas (omdat het met haar eenzaam droomen ook misschien niet altijd alles was) zich in het eerst omringd dacht door de vlammen van de hel. Wat doet een vrouw die nog pas achttien is en slechts in nachtgewaad, wanneer het raam, de vloer en het portaal in lichtelaaie staat; zouden wij een van allen veel bedenken in zoo'n oogenblik? Dat zij toch naar de trap vloog was minder uit moed dan van den schrik, misschien dacht zij aan huis, of aan haar goed en kwaad. Maar er is ééne drift die ons in nood aan anderen bindt, zij hoorde in een kleinen klank het schreien van een kind en door de wet Gods in haar hart werd zij van maagd: volle vrouw, de wilde moeder, die het hulpeloos jong niet achterlaten zou al zat de dood haar op de hielen in den heeten wind. [pagina 75] [p. 75] Terwijl wij sliepen of misschien nog dronken in een andere kroeg, ons personeel ontsloegen of iets deden waar geen mensch om vroeg, heeft zij het kleine beetje jeugd en kracht dat ze bezat met hevige gewilligheid voor eens anders heil overgehad; meer kon zij niet, maar dit was juist genoeg. Wij bidden, Lieve Heer, U voor haar jonge ziel, misschien ving haar een Egel op eer ze in de vlammen viel, en hebt Gijzelf haar smart op 't brandend dak verzacht, zooals Gij 't kind gespaard hebt, dat zij veilig boven bracht; Heer, geef haar de Eeuwige Rust en 't Eeuwig Licht aan hare schoone ziel. Vorige Volgende