| |
| |
| |
Charles Eijck Cafe le dôme
Welk lid der eerwaarde broederschap van Sint Lucas, die in de grommende metropool voet aan wal zet, komt niet éénmaal in het établissement op den hoek van Bld Raspail en Bld Montparnasse? De grootheden der Parijsche school van den laatsten tijd hebben er elkaar rendez-vous gegeven, in de jaren dat ze ternauwernood hun café crême konden betalen en konden, de gewoonte getrouw, in hun glansperiode de bekoring niet weerstaan er een enkele keer met hun schitterende Panhard-Peugeot te stoppen. In Rome in de via Dei Condotti, in Stockholm, Oslo, Chicago, New-York, Tokio, in alle groote steden der oude en nieuwe wereld zijn schilders, dichters, kunstenaars, die weten wat en waar café le Dôme is. Het is het meest cosmopolitische centrale punt voor goede en slechte geesten, om van de talrijke middelmaat niet te spreken. Het was, en is nog het punt van samenkomst voor alle rechtgeaarde en niet rechtgeaarde bohémiens, nadat Montmartre zijn karakter verloor, en degradeerde tot een internationaal cabaret en een provinciale kermis, waar men meer Engelsch, Amerikaansch en Duitsch leest dan Fransch. De artiesten trokken naar een ander
| |
| |
kwartier en ook daar zullen wellicht spoedig de echte bohémiens verdreven zijn, door de eendagsvliegen die uit alle streken der wereld komen aansnorren om de slechte reputatie van Parijs te helpen vergrooten.
Juist lees ik een artikel in l'Intransigeant: Quant l'art ne paie plus; Le misère des Artistes - of er komt een straatmuzikant uit de richting van de Rotonde en begint na enkele onverstaanbare pourparlers op zijn koperen instrument te blazen. Hij blaast met bolle, rood glimmende wangen, alsof hij twee biljartballen achter zijn kiezen heeft. Hij staat naast de rood-gloeiende terras-kachel en blaast felle, stekende klanken over de hoofden van zijn onvrijwillig auditorium, dat het café-terras dicht bevolkt. Het licht der gloeilampen verpoeiert in de cigarettenwalm. De kreten van het koperen instrument verscheuren de ruimte onder het tentzeil, het huilt los, roffelt straffeloos een rommelend gedonder en zakt dan weg met stille geluiden in het rumoer van den boulevard. Maar schel en juichend stijgt het daar weer boven uit: er knarst een roestend deurslot, kloppende hamers, een zaag stuit op een spijker. Het geeselt over de pagekoppen en uilenbrillen die doffe oogen beglazen, - Niemand luistert, iedereen hoort het, maar zonder het hoofd te wenden, gewoon in vlug Fransch doorkwetterend, blasé van alle geluiden of intermezzo's die van den boulevard binnenwaaien. Onbewogen gezichten. Slechts een enkeling glimlacht meewarig. Een ergerlijke trek komt op het gezicht van iemand die waarschijnlijk muzikale aspiraties heeft. Niemand is boos om den tuimel van valsche klanken die over zijn hoofd waait. Alles is passief. De kellners het allermeest. Het zijn kerels die elk straattype dat zich goed gedraagt, en wat te verkoopen heeft vrijheid laten een paar sous te verdienen. Alleen beroepsbedelaars niet, maar deze nemen de geweigerde kans, en leuren met hun doosje slechte Zweedsche lucifers.
| |
| |
De muzikant blaast tragisch zelfbewust. Zijn air is de kracht zijner muziek. Niemand luistert, niemand ziet, niemand geeft zich de moeite te luisteren naar die onbarmhartige muziek die leeft op het rood blazend gezicht van dien erbarmelijken, versleten muzikant. En toch ..... en toch leeft daar een prachtige symphonie.
- Jullie zijn schilders, schrijvers, dichters van miseries. Ik ben geen muzikant ofschoon mijn air u daarvan moet overtuigen, maar ik ben een slachtoffer der misère. Al geloof ik van malaise evenmin iets als een van jullie. Zoolang de goudschepen niet naar den kelder gaan, wordt de wereld niet armer. Het goud kruipt in hoekjes en gaatjes en mijn instrument dient niet om muziek te maken, maar om een stofdeeltje van dat goud tot mij te lokken. Ik ben geen musicus. Als ge me spreekt van Chopin, Schubert of Beethoven, van Strauss of Strawinski weet ik niet over wien ge het hebt. Elk muzikaal gevoel is me vreemd. Ik zie het trouwens weerspiegeld op uwe gezichten: ge wilt me wegjagen omdat ik uwe vertrouwelijkheid stoor, maar ge hebt den moed niet het te doen - omdat ge allen medelijdende lafaards zijt. Neen, musicus ben ik niet. Ik blaas mijn wangen bol, mijn vingers en mijn koperen instrument zullen het overige doen. Mijn vingers die stram zijn en stijf van het zware werk in de dokken van le Havre. Le misère des Artistes! Heeft de l'Intran de bourgois niet gealarmeerd? Die nu aan de Porte de Versailles hoeden, vaten wijn, worst en een konfektiepak in ruil aanbieden voor uwe kunstwerken van verdacht allooi en waarde. Op uwen Olymp en Parnassus stinkt het nu naar zuurkool en worst, zooals bij mij in mijn dompig keukentje in de ville-Juif. Le misère, o ja le misère, maar onder het zeil, rond de gloeiende potkachels van café le Dôme, le Rotonde, Coupole, op de vele andere café-terrassen die de boulevard zich als een guirlande, als een festijn van licht heeft omgehangen, schijnt geen misère te heerschen. En toch, ze is er. De bourgeois klaagt steen
| |
| |
en been. De kapitalisten van alle soorten, en de werkman ondervinden het aan den lijve. Zoolang ik mijn leven leef, heb ik op verschillende manieren moeten ondervinden dat het menschdom door misère wordt gesard. Gij, Louisettes, Odettes en Arianettes, eigenaressen van schattige midinette-namen, doet nog de beste zaken, ofschoon ook de prijs der liefde door de crisis wordt bepaald.
Der Eros ist niemals tot. De café-terrassen, de bioscopen, de theaters zijn stampvol evenals de luxueuse autopaleizen. Figaro levert 50 permanent waves per dag. Men koopt peperdure hondjes, zoo groot als een muis, die voortdurend op hun naalddunne beentjes staan te bibberen, en uit angst voor een vloo een plasje doen. Men koopt lekkernijen, duizendvoudiger van soort dan de oude Breughel in luilekkerland bedenken kon. Het verhemelte kent geen malaise. Men koopt bontmantels om in te smelten, voor de winter, voor de lente, voor de zomer en voor het getij waarin de blaren vallen. Men bouwt nieuwe etalages à la Corbusier. Om de drie huizen is er uitverkoop wegens uitbreiding en omdat er geen malaise is.
Malaise, die, ocharme, alle tijden door als een spook door de straten, door de zinnen van millioenen hoofden heeft gespookt. Dwazen! De wereld is niet armer zoolang de goudschepen niet zijn vergaan. Malaise is het eenvoudig gevolg van individueele zwakheid. Zoekt de stofdeeltjes uit de hoekjes en de gaten en maakt er staven van. Want voor wie al die symptomen ziet is de malaise een te moeilijk geloof, wie al de ellende heeft gekend en gezien die ‘daarachter’ in verpestende krotten heerscht, in de volksbuurten, waar krachtige lichamen op nonactiviteit gezet degenereeren, ten gronde gaan aan een gedwongen niets doen omdat de staat het werk der machines niet over meer ploegen met minder werktijd verdeelt, wie de tering der werkloosheid heeft zien vreten aan de fundamenten van gezonde huishoudens en al den jammer
| |
| |
die daaruit is voortgevloeid, wie dat alles heeft gezien, die vuile sociale wonden, die moet wel gelooven dat er zooiets bestaat als een sociaal kwaad, dat als een ziekte door het weefsel van het maatschappelijk leven kankert.
De oppervlakkige luxe die tentoongespreid wordt is in flagrante tegenspraak met het geroep ‘malaise’ der beter gesitueerden. O! Als het leger van hedonisten eens een oor te luisteren lei naar het gekreun en geschrei, naar de wreede ontberingen die de onderste lagen der maatschappij teisteren. En ik, mesdames et messieurs, ik ben een straatmuzikant uit-den-noode: heb ik jullie niet gezegd dat ik geen musicus ben. Mijn muziek, als ik het zoo noemen mag, heeft sleutel nog einde. Als ik moe geblazen ben is dat het einde mijner sonate en genieten mijn wangen rust. Dan kom ik rond bij jullie met americain drinks, fransche likeuren en slechte koffie beladen tafeltjes, om u de opening van mijn instrument aan te bieden, (welks holle vraag u meer zal zeggen dan mijn moegeblazen stem,) om er uw tien centiemstuk in te deponeeren.
Wellicht zijn er onder u, geacht auditorium, die stokdoof zijn en de vreeselijke disharmonieën die ik aan mijn geliefkoosd instrument moet ontlokken, niet hooren. Ik verzeker u voor dit eene moment dat gij allen mijn vrienden zijn. Ofschoon ik jullie allen haat met een onverzoenlijken haat, en ik weg zal zijn zoo gauw de collecte een onvoldoend resultaat is gebleken voor mijn muzikale prestatie. I k verzeker u dat ik van mijn instrument houd, meer dan gij met uwe laffe zielen van aesthetische stokpaardjes kunt houden. - Op dooven heb ik dus mijn hoop gesteld. Ze zullen niet hooren de kreten van een instrument dat ik liefheb en dat mijn magneet is naar het kostbare stofdeeltje goud. Ik heb het lief, zooals een moeder haar kind liefheeft, maar het geschrei wee en onuitstaanbaar vindt.
De dooven zullen wellicht met hun geïsoleerde ziel, in welks wijde kathedraalhallen nooit een wanklank is doorge- | |
| |
drongen, de muziek van mijn verschijnen verstaan; de muziek van mijn leven die op mijn verbeten en gerimpeld gezicht geschreven staat. Ze zullen niet bang zijn hun oogen op mij te laten rusten, zooals velen van jullie, met uwe muzikale ooren, uit valsche schaamte niet durven doen. Dooven zullen naar me zien en hun vijffrancsstuk zal hun compensatio expencis zijn voor de schoonheid hunner psychologische ontdekking. Ze zullen ontdekken mijn vermoorde jeugd, mijn mannelijke energie, mijn lijden, mijn honger, toen ik als een afgedankte kracht, niet meer in den machinalen gang gelijken tred kon houden - en als een wrak den vloek des Heeren straten voelde. Ze zullen de muziek ontdekken, die geen muziek meer is - den jammer, de ellende van honderd, van duizend, van .....
..... Hier breekt de muziek af en is de serenade uit. Met zakkende knieën gaat de man langs de tafeltjes. De geldstukjes rinkelen in de koperen opening van het instrument als ver weg trippelende geluiden van een onmuzikaal intermezzo. Buiten stormen weer de boulevardgeluiden. Het zwarte silhouet beweegt zich tusschen de tafeltjes, buigt weg om een gevallen cent en als hij weer terug bij de gloeiende kachel is, blijkt hij tevreden, ondanks de misère in de l'Intran. Want opeens breekt fel en wreed, in gierend gehuil, een triumphantelijk gevecht van klanken als een dankbare toegift boven onze hoofden uit.
De geluiden van den boulevard versterven daarbij als het gemurmel van een verre zee.
| |
| |
JOZEF CANTRÉ
Mannenkop, verguld beton
| |
| |
JOZEF CANTRÉ
Jonge vrouw (gepolychromeerd in lood en bladgoud)
|
|