De Gemeenschap. Jaargang 7
(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 499]
| |||||||
Vierde tafereelPersonen:
(Hotelkamer. Bed en spiegelkast links. Op den voorgrond gedekte tafel met glazen enz. Openslaande balkondeuren in 't midden. Buiten nachthemel met sterren. Kroonlamp, staande schemerlamp bij het bed, kleine lamp op de tafel. Bij de tafel twee stoelen, leunstoel naast bed. Kleerenhanger. Wanneer het scherm opengaat is de kamer donker. Alleen flauw licht van sterrenhemel buiten. Dan):
EERSTE BEDIENDE (Eerder Bedreiger genoemd. Hij komt van rechts en men hoort hem buiten de deur reeds zeggen):
Zeker, meneer, er is voor alles gezorgd... Voor alles gezorgd ... (Komt binnen, draait het licht van de kroonlamp op. Achter hem komen Eva en de Verleider, reiscostuum. De Bedreiger is als kellner, rok en witte das.)
EERSTE BEDIENDE (Ondertusschen ontsteekt hij sche-
| |||||||
[pagina 500]
| |||||||
merlamp bij bed en kleine lamp op tafel):
Ik geloof dat alles in orde is... Tafel gedekt voor twee personen. Souper om tien uur... Ik heb de balkondeuren maar open gelaten, meneer, 't is warm vanavond, warm voor September. En dan kunt u nog genieten van de muziek, beneden op het terras. (Enkele flarden muziek worden gehoord.)
DE VERLEIDER:
Uitstekend... En het menu? EERSTE BEDIENDE (reikt hem het menu over):
Asjeblieft, meneer! DE VERLEIDER (leest verstrooid):
Caviaar.... Poulet bonne femme... Homard... Goed... En champagne! EERSTE BEDIENDE (buigend):
Champagne!... Om tien uur dus!... De bagage komt aanstonds boven. Anders nog iets, meneer ... mevrouw ... DE VERLEIIDER (verstrooid):
Niets... O ja, toch... Bestel even een taxi voor me, ik moet nog even weg. EERSTE BEDIENDE (buigend):
Uitstekend meneer ... (Hij vertrekt. Eva heeft in dien tijd haar reismantel en hoed opgehangen. Zij staat wat peinzend terzij van de open balkondeuren. Muziek van buiten. Stilte.)
DE VERLEIDER (Hij ziet even naar de peinzende Eva. Dan treedt hij op haar toe en slaat zacht de armen om haar heen):
Wel, Eefje, waar denk je nu aan? ... Aan eindelijk, of ‘enfin seuls’ of zooiets. Geen romantische zuchten, hoor ... EVA (met een zacht, kirrend lachje):
Neen, neen, heel iets anders ... (Zij maakt zich zacht los uit de omarming van den Verleider): Luister eens, Hans... Kom eens bij me staan, Hans, hier, bij het raam (zij trekt hem tot bij de balkondeuren): Zie je die sterren? ... Iemand heeft me eens gezegd, dat als iemand je hoofd achterover hield (De Verleider doet 't als onder een vreemde betoovering) ..... achterover hield.... dat je dan alle sterrenvelden zag, velden en velden vol sterren... (stilte.) Ik zie ze nu ... Oneindig, oneindig, altijd weer nieuwe ... en ze lokken. Mooi en angstig ... Iets dat je meeneemt en dan... | |||||||
[pagina 501]
| |||||||
DE VERLEIDER (Hij kust haar plotseling en rukt haar mee in het midden van de kamer):
Ik wil je niet langer laten kijken. Ik ben jaloersch, heusch, jaloersch op alles wat je ziet, zelfs op de sterren. Eva, lieve, lieve, Eva, je moet alle sterren van de wereld zien in mijn oogen, vlak bij... EVA (Zij ziet in de oogen van den Verleider. Stilte. Dan zegt zij zacht, doch met een brekende spanning):
Iets dat je meeneemt, en dan... (Met een snik, en als radeloos omvat zij den Verleider. Snel, hijgend): Laat me niet los, Hans, laat me niet meer los... DE VERLEIDER (rustig en met overwicht):
Maar kindje, hoe kom je daar nu bij? Ik heb je net pas goed vast... EVA (opgewonden):
Lach er niet mee... Want ik heb nu niets meer dan jou, ik heb alles achter me verbrand, en wanneer jij me loslaat... (zij rukt zich los en brengt de handen aan het hoofd): ... Alles is zoo snel voor me gegaan, ik begrijp nog niet dat ik hier ben... met jou. En wat gaat er nu verder gebeuren? Alles woelt in m'n hoofd... DE VERLEIDER (rustig):
Dat is 't nieuwe, 't mooie, 't groote... Wat was er tot nu toe in je hoofd? 's Morgens komt de melkboer, wat zullen we heden eten, er is nog andijvie van gisteren... Maar nu moet ik even weg om voor de reis te zorgen. Morgenavond zijn we al in Parijs, en dan zullen we verder zien... Domme Eva, nu begin je pas te leven... EVA (rustiger, en met iets verheerlijkts opziende):
Ja, 't is zoo... Ga dan maar gauw. Maar kom aanstonds terug; ik tel de seconden ... Ik ben pas zoo laat beginnen te leven, Hans, dat mag je niet vergeten... DE VERLEIDER (met een oogenblikkelijke teederheid):
Ik vergeet niets... (Dan omhelzen en kussen ze elkander. De Verleider neemt hoed en regenjas en gaat snel heen.)
(Eva staat even peinzend bij de gedekte tafel. Van buiten komen weer flarden van muziek. Stilte. Dan wordt rustig en geheimzinnig op de deur geklopt. Weer even stilte. Dan): | |||||||
[pagina 502]
| |||||||
EVA (rustig):
Binnen. (De Tweede Bediende (Helper) komt binnen met enkele valiezen. Hij is gekleed als een hotelbediende met een gestreept jasje. Wat links en schuw in de bewegingen.)
TWEEDE BEDIENDE (met effen stem):
Hier is de bagage... mevrouw! EVA (rustig-onverschillig):
O, zet daar maar neer! (Tweede Bediende zet de valiezen bij de kleerenhanger. Eva gaat neuriënd op en neer, en zit dan even in den leunstoel bij het bed. Tweede Bediende gaat plotseling rechtop onder de kroonlamp staan, zoodat het licht breed op hem valt. Even stilte. Dan ziet Eva naar hem, schrikt even, doch is weer onmiddellijk rustig.)
EVA (Wat smalend de schouders optrekkend, maar toch met ijle stem. Er is in dit tooneel in haar spreken iets onwezenlijks, als ware er niemand bij haar, terwijl ze tracht zich zelf te overtuigen):
.... Ja, dat verwachtte ik al zoo half. Het bezoek is echter overbodig. Er valt niet meer te kwellen, of te bedreigen, en ik heb geen zinspelingen op een duistere toekomst meer noodig. (opstaande) Ik weet wat ik doe... TWEEDE BEDIENDE (rustig):
Zooeven was je zoo zeker niet.... EVA (harder):
Nu wel... Ieder oogenblik is weer anders, maar ieder oogenblik is even mooi... (feller): Begrijp je dan niets? ... Weet je dan niets van het leven, en niets van de liefde? ... (een oogenblik wil de Tweede Bediende de armen uitspreiden als in een weidsch omarmend gebaar, doch hij houdt ze als beschaamd weer terug): Het ééne oogenblik vreezen we alles, en het andere oogenblik weten we alles... Dan is alles ons vlak nabij, en we weten 't veilig, we kunnen alles in onze armen sluiten, en dan dreigt alles heen te gaan, alles ontglipt ons ... en we jagen, we jagen en we bereiken weer ... wie weet wat schooner is, het verlangen of het bereiken, het bezit of het haken naar het bezit? ... | |||||||
[pagina 503]
| |||||||
TWEEDE BEDIENDE (rustig):
Schooner, is een eeuwig verlangen, dat tevens een eeuwig bezitten is... EVA (even getroffen):
Ik ben niet een van die menschen, die behagen vinden in het ongestoorde... Een dag, één dag eerst weet ik wat leven is. Een dag heb ik nu geleefd met àlle angsten, àlle vrees, alle verrukking. Dat moet weerkomen, telkens weer, anders kan ik niet leven... Als ik leven moet, wil ik leven in een storm; een zon aan flarden, kreunende wolken, de wind galmt over de wereld... Och, wat kan jij daarvan begrijpen, jij met je kwellende eenderheid?... TWEEDE BEDIENDE (rustiger, grooter):
Op aarde komt altoos een dag, waarop iets niet wederkomt... EVA (heftiger):
Ik heb al gezegd, dat je bedreigingen me niet meer bang maken. (Zij treedt op den Tweeden Bediende toe, fel, triomfeerend): Ik ben over alle vrees heen ... o ... neen, de vrees is een nieuw genot. Vastgrijpen iedere tak, plukken tot je niet meer kunt, straks is 't voorbij, wie weet? ... Doch het andere gaat nooit voorbij; eender, iedere dag, onvermurwbaar ieder uur ... Hij ... je weet wie 't is... wanneer ik hem aanzie, heeft hij een rood vlekje in 't oog, vlak bij den appel ... ik vind het mooier dan alle sterren. Begrijp je dan niet, begrijp je dan nooit?... Wanneer hij me omarmt, dan zinken de vloeren weg, dan ga ik omhoog in den hemel ... in mijn hemel ... de hemel die door een mensch is gemaakt. (Op een gebaar van den Tweeden Bediede fel en beslist afwerend): O, ja, ik weet 't wel, jij belooft ook een hemel en een heerlijkheid, als ik 't maar geduldig draag, uur aan uur, het juk... Plicht, plicht, nog eens plicht. Och, ik wil alles doen, maar dan iemand om me heen, die de ooren doet tuiten als een waterval, die binnenrent als de zon, die me doet gloeien bij ieder woord... TWEEDE BEDIENDE (sterk invallend):
Eva, den weg, dien je gaan wilt, kies je zelf... maar dool niet rond in een roes van woorden. Je drinkt de woorden als een beschonkene, | |||||||
[pagina 504]
| |||||||
om niet te luisteren naar andere stemmen, diep in je hart ... EVA (hartstochtelijk, fel):
Dat 's niet waar... TWEEDE BEDIENDE (sterk):
Waren de uren dood en dof, waarop je je kind in de armen hield, en je man zijn goede hoofd zoo gelukkig boog over je schouder? Waren de uren dood, toen het kind ziek was, en wrong in benauwdheid, en je man uren en uren sussend rondliep, om je wat te laten slapen? Waren de uren dood, toen de tranen hem over de wangen liepen ... hem en jou, omdat 't kind beter zou worden, en voor 't eerst weer sliep? ... (sterker, terwijl Eva zwijgt en het hoofd laat hangen): ... Wie kunnen nu klagen, omdat jij een dwaallicht geworden bent en niet een verwarmend vuur? ... (zachter): Eva, den weg dien je gaan wilt, kies je zelf. Maar ik zie, wat jij niet zien wilt... (Hij heft de hand op. Achterdoek wijkt. Kamer, heel eenvoudig gemeubeld. De lamp brandt. Aan de tafel zit de Vader, eerder Jan genoemd, wat vergrijsd, vaal en met scherper trekken. Tegenover hem kleine Eva, die met een handwerkje bezig is. Even stilte. Een klok tikt.) KLEINE EVA:
Vader!... DE VADER (ziet verward op van de krant):
Hè!.... Wat is er? KLEINE EVA:
Wat kijkt u raar? ..... Net of u wakker schrikt!... En wat zijn uw oogen rood? ... DE VADER (verlegen):
O, niets .. Komt van 't lezen, 't Is of de lamp geen licht geeft! (hij staat op en morrelt wat aan de lamp.) KLEINE EVA:
Vader ... weet je waaraan ik bezig ben? DE VADER (hij gaat weer zitten):
Nou? ... KLEINE EVA:
Kun je niet raden? ... (zij houdt het handwerk in de hoogte en laat 't zien). DE VADER (kijkt wat schuw):
Wel nee!... KLEINE EVA:
Vaders zijn erg dom, hè... DE VADER:
Nog al... KLEINE EVA:
Een mutsje voor Moeder om 's morgens | |||||||
[pagina 505]
| |||||||
over 't haar te doen... als ze weer thuis komt... Ik heb 't patroon van 'n meisje op school gekregen; moet je kijken, Vader, er zitten allemaal sterretjes in.... (De vader buigt over de tafel om het handwerkje te bekijken. Even stilte): .... Hoe vindt je 't, Vader? ... DE VADER (Hij buigt zich weer over de krant):
O, mooi, heel mooi.... (Stilte. Kleine Eva gaat wat teleurgesteld weer verder met 't handwerkje.)
KLEINE EVA:
Vader!... DE VADER:
Ja... KLEINE EVA:
Denk je dat Moeder 't mooi zal vinden? ... DE VADER:
Ik denk 't wel... Vast, ja, ze zal 't vast mooi vinden.... (Even stilte.) KLEINE EVA (in spanning):
Vader... weet je wat ik niet begrijp? DE VADER:
Nou... KLEINE EVA (in sterker spanning):
Dat we maar niets van Moeder hooren..... Geen brief, niet eens een ansicht voor mij. DE VADER (vaag, ontwijkend):
Och, zie je, je weet dat Moeder voor gezondheid naar 't Zuiden is gegaan... En dokter Lemmers had niet graag, dat ze veel schreef... Er zal wel iets komen... dezer dagen. KLEINE EVA:
Hebt u ook niets van Moeder gehoord? DE VADER (vaag):
'n Telegram... ja, 'n telegram: alles was in orde. KLEINE EVA (verlangend; zij laat 't handwerkje rusten):
Hè, laat u eens zien! DE VADER:
't Is niet hier... ik heb 't op kantoor, ik zal 't morgen meebrengen... morgen. KLEINE EVA (wat wijsneuzig):
De menschen doen soms zoo raar... Ik vertelde aan meneer Verstappen, u weet wel uit den hoedenwinkel, dat Moeder op reis was naar 't Zuiden... En hij begon opeens te lachen, zoo echt valsch | |||||||
[pagina 506]
| |||||||
te lachen, en dan gaan z'n tanden over z'n onderlip heen... zóó (zij doet 't na.) DE VADER (de krant trilt in zijn handen):
Och de menschen ... moet je maar niet op letten? (Even stilte. Dan ziet kleine Eva weer op en kijkt naar den Vader, die schokt van snikken.)
KLEINE EVA:
Vader... Je huilt? DE VADER:
Och, wel nee... Ik heb pijn aan m'n oogen, dat komt van die lamp. (Hij wil opstaan en weer aan de lamp morrelen): .... die lamp, zie je, die lamp ... KLEINE EVA (aarzelend):
Komt Moedertje gauw terug?... DE VADER:
Ik hoop 't, kind, ik hoop 't... want (hij is opeens overmand door snikken). KLEINE EVA (opspringend):
Vader... Zie je nou wel?... (zij gaat naar hem toe, en knielt voor hem neer, het hoofd op zijn knieën): Vertel 't me nou... Is 't niet goed met Moeder, komt ze niet gauw terug? ... DE VADER (Hij heeft zich hersteld, en heft langzaam het kopje van kleine Eva op om haar in de oogen te zien):
Och, jawel, ze komt gauw .... over 'n paar weken of zoo.... maar 't maakt me zenuwachtig, we zijn zoo erg alleen... KLEINE EVA (zacht en verdrietig):
We zijn zoo erg alleen .... (Op een gebaar van den Tweeden Bediende valt achterdoek snel.)
(Gedurende dit intermezzo blijft de Tweede Bediende onbeweeglijk staan. Eva luistert in ademlooze spanning. Ongeveer wanneer kleine Eva zegt: ‘Vader, je huilt’, zinkt ze op de knieën, zich vastklemmend aan het bed.) (Na het intermezzo stilte. Dan zegt Eva met gesmoorde stem): EVA:
..... Waarom hebt Gij ons dan zoo gemaakt? ..... Waarom klopt ons bloed zoo, dat 't alle stemmen in onze ooren verdooft; waarom trillen we van begeerte? Waarom, ach, waarom, hebt Gij ons zoo gemaakt? ... | |||||||
[pagina 507]
| |||||||
TWEEDE BEDIENDE (Hij is op de knieën gezonken, een fel, wit licht om hem heen. De armen wijd uitgespreid):
Waarom was Uw onderkleed zoo rood? ... Waarom lachten om U, die in de herberg zaten, waarom werden liedjes op U gemaakt? ... waarom was het kruis zoo zwaar, waarom de doornen zoo wreed?.... En waarom, ach waarom, was Uw onderkleed zoo rood? EVA (zich vastklemmend aan het bed. Met gebogen hoofd en gesmoorde stem):
Waarom is ons lijf gevangen in dien bitter zoeten ban?... Waarom gonzen onze verlangens als bijen om de bloem; waarom wordt onze stem heesch van begeeren?... En waarom, ach waarom, hebt Gij ons zoo gemaakt? TWEEDE BEDIENDE (steeds op de knieën, biddend):
Waarom drukte het kruis als de wereldbol op Uw schouder? ... Waarom werden Uw voeten doorboord; waarom werden Uw beenderen geteld?... En waarom, ach waarom, was Uw onderkleed zoo rood? ... EVA:
Waarom is ons hart als een vogel gevangen op een zoeten lijmstok? ... Waarom is de aarde om ons heen als een brandende bol; waarom dansen alle sterren voor onze oogen bij het hooren van een naam?... En waarom, ach waarom, hebt Gij ons zoo gemaakt? TWEEDE BEDIENDE:
Waarom werd 't duister op Golgotha? ... Waarom gal voor Uw brandende lippen; waarom spoot bloed en water uit Uw Hart?... En waarom, ach waarom was Uw onderkleed zoo rood? ... (Plechtige stilte. Dan staan beiden op, langzaam. De Tweede Bediende maakt een weidsch gebaar van zegening en gaat heen. Langzaam als een schuwe vogel, trekt Eva haar reismantel aan om heen te gaan. Dan komt de Verleider weer binnen, neuriënd. Achter hem hoort men de stem van den Eersten Bediende (Bedreiger) wat fleemend zeggen: ‘Zeker meneer! Ik zal aanstonds komen opdienen, meneer!’
| |||||||
[pagina 508]
| |||||||
De Verleider komt aanstonds midden in de kamer. Eva stil met gebogen hoofd, op de achtergrond.)
DE VERLEIDER (trekt z'n jas uit en knikt Eva toe. Opgewekt rustig):
Wel, juffertje. wat sta je daar stijf? Met je mantel aan? Ook uit geweest, of wou je nu al 'n slippertje maken?... EVA (strijkt met de hand over het hoofd, alsof ze ontwaakt uit een droom. Zacht, maar klemmend):
Ik wil weg. DE VERLEIDER:
Morgen, kindje... De plaatsen voor Parijs zijn besteld... Alles in orde... (hij neuriet): ... ‘Sous les ponts de Paris, lorsque descend la nuit’... EVA (staat onbeweeglijk, toonloos):
Ik wil weg. DE VERLEIDER (Hij begrijpt plotseling de situatie. Wendt zich scherp om, grijpt Eva beet en trekt haar naar voren. Scherp bijtend):
Wat is dat? Wat beteekent dat? Waar wil je heen?.... EVA (plotseling uitbarstende):
Naar huis! DE VERLEIDER:
Wat? EVA:
Naar huis! Naar mijn huis. DE VERLEIDER (mompelend):
O, zijn we zoo ver!..... (Luider): Kom, meisje, nu niet zenuwachtig worden! Thuis ligt nu eenmaal achter je.... wat je dan thuis noemt.... Thuis is overal, waar we samen zijn... (sterker): Hier, kom bij me... (hij trekt Eva naar zich toe): .... Kijk me in de oogen. EVA (wringend om aan hem te ontsnappen):
Laat me, laat me los... Ik kan niet anders, Hans, ik kan niet anders. Ik weet, dat Eefje en... (aarzelend) de ander om me huilen. DE VERLEIDER:
Dan moet jij lachen! EVA (steeds wringend om los te komen):
Je bent wreed! DE VERLEIDER:
Sterk en waar! EVA:
Laat me... laat me nu toch gaan! DE VERLEIDER (zachter):
Nu goed dan... Maar een kus moet je me nog geven, een afscheidskus.... (melancholisch): De finale als van de muziek, en daarna gaan alle menschen weer naar huis... | |||||||
[pagina 509]
| |||||||
(Eva wordt stiller in zijn handen. Even stilte. Door het raam komt weer zachte muziek. De Verleider heft Eva's hoofd op, ziet haar lang in de oogen en kust haar. Stilte en zachte muziek. Dan:)
DE VERLEIDER (zacht en teeder, Eva loslatend):
Ga nu maar heen, Eva.... (Eva zinkt weer neer naast het bed. Zij schokt van snikken en verbergt het gelaat. Stilte.)
DE VERLEIDER (zacht):
Ga nu maar heen, Eva... als je wilt en... als je kunt. EVA (snikkend):
Ik kan niet... ik kàn niet... O, ik weet dat 't slecht van me is, alles is slecht in me, bedorven en vuil, maar ik kàn niet.... DE VERLEIDER (zacht):
Kom dan... (hij helpt haar opstaan, helpt haar den reismantel uitdoen)... Kom, wat vroolijker nu weer, niet meer achteruitzien... daar straks was je zelf de sterkste en de fierste... EVA (mat):
Dat was ik, maar dat word ik nooit meer... En jij wordt nooit, wat ik dacht: mijn hemeL De hemel die door een mensch gemaakt is. DE VERLEIDER:
Moed houden, we beginnen eerst. EVA (angstig en met groote oogen):
En het einde? DE VERLEIDER (ontwijkend):
Komt in ieder geval later... (Eva blijft hem aanstaren, als begrijpt zij eerst nu. Dan, met een mat gebaar, laat zij de armen zinken, overwonnen.)
DE VERLEIDER (hij gaat naar haar toe en richt haar hoofd op):
Kom, nu een klein beetje vroolijker... (Eva glimlacht mat): .... Of moet ik weer opnieuw beginnen, met de therapie? EVA:
Is het leven zoo weinig? DE VERLEIDER:
Weinig. Pluk het oogenblik... Niet één traan van jou waard. EVA:
En wat blijft er?... DE VERLEIDER (luchtig en toch bewogen):
Misschien niet eens de herinnering... | |||||||
[pagina 510]
| |||||||
EVA:
Niet eens de herinnering. DE VERLEIDER:
En toch kunnen we niet anders. EVA (nu met nadruk):
Kunnen we niet meer anders. DE VERLEIDER (levendig):
Ik hoor gestommel... Daar komt die kellner met zijn faunsgezicht en al zijn lekkernijen: kreeft en kip en champagne. Dat wordt in ieder geval een gróót oogenblik, Eval Behaagt 't Uwe genade zich op te tooien voor haar slaven? Rouge en 'n donsje poeder? EVA (zij staat voor den spiegel, meer gelaten dan rustig):
Laat maar, ik zal me zelf wel opknappen... (zij poedert zich en doet rouge op haar lippen). (Klop op de deur. De Eerste Bediende (Bedreiger) komt met een blad binnen.)
DE EERSTE BEDIENDE (Bedreiger):
Pardon, meneer, mevrouw .... (Hij gaat naar het kleine, gedekte tafeltje en zet alles gereed. Alleen een rood lampje op de tafel brandt. De achtergrond is sterker verlicht. Er komt weer muziek van buiten.)
DE EERSTE BEDIENDE (rangschikkend):
Ik geloof dat alles zoo wel in orde is.... DE VERLEIDER (nonchalant):
Je kent je zaakjes... DE EERSTE BEDIENDE:
Dat zou ik gelooven, meneer... (De stem wordt indrukwekkend): Ik ben oud, meneer, verbazend oud... En ik ken het leven en de menschen. Jong zijn, dat is alles en dan geven, aan elkaar geven, er is genoeg, er is volop... De ouden willen 't niet meer erkennen, dat is de nijd, en de armoede. Plukken, plukken aan iederen tak, bijten, bijten in iedere vrucht... (Eva is angstig naderbij getreden, zij kijkt hem met groote oogen aan.)
DE VERLEIDER:
Kom, Eva.... Laten we eerst eens wat drinken, dat is beter dan te philosopheeren... DE EERSTE BEDIENDE:
Beter dan te philosopheeren. (Eva gaat angstig, hem aanziende, zitten. Zij blijft hem aanstaren, wanneer hij zich over haar heen buigt om haar in
| |||||||
[pagina 511]
| |||||||
te schenken. Zijn schaduw en die van zijn faunskop zijn groot nu, tegen den achtergrond. Eva herkent en smoort nauwelijks een gil.)
DE EERSTE BEDIENDE (haar inschenkend, zacht en triomfantelijk):
‘Madame est servie’! (Scherm valt snel.)
EINDE VAN HET VIERDE TAFEREEL.
| |||||||
[pagina 512]
| |||||||
Charles Eijck Herders
|
|