De Gemeenschap. Jaargang 7(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 308] [p. 308] Eric van der Steen Bladvullingen De haven laait. Hoezee. Copra en cargadoor. Ik zie dat leven aan en voel er dan niets voor. • Zeer zware geuren, droomen soms. In vol ornaat een zaad dat zeilend voor den wind de zee ingaat. • Men schrijft weer Mei. De maan is blank en goed gerezen. Ik Meimer: Eric, zal Men na een eeuw dit lézen? • Zij ijs, ik bier. Ik kus haar zacht, zij lacht en trappelt op het grind, dat weer den Ystijd wacht. • Waarom, waarom floot ik ‘l'Amour sans phrases!’ dien laatsten keer zoo valsch en uit de maat? Omdat de oempa's zoo 't Wilhelmus blazen wanneer het schip den vasten wal verlaat. • Bronnen voor dezen dorst zijn boordevol verscholen omtrent een koelen mond en twee violenoogen. • Als ik die oogen en die weeke lippen gadesla, dan wil ik meestal naar den Oost en soms naar Canada. • Wanneer je terug zou komen, terug zou komen, Inge.... Ik zou niet drinken en de nachtegaal zou zingen. • Nu hier in Juni de seringen oostersch geuren, drieduizend dooden zijn in China te betreuren. • Ik zou alleen zijn met U, Venus, felle star, als tante Bets niet baas was in haar eigen bar. • Enkel Novemberregen - en de ziel (wie heeft die niet?) zit vleugellam aan d'oever van een snelle vliet. Vorige Volgende