De Gemeenschap. Jaargang 7
(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Over eene formule van eenigheidIk keer weer, beminde lezersschare, minder veerkrachtig, minder dik. Gij raadt het: de baisse in de olie-aandeelen!! Sir Henry heeft zich vergist en als zulk een machtige dwaalt, dan moet ik, de kleine man, wel met hem dwalen. Gisteren, ik lag nog te bedde, kwam Henriette, mijne ega, buiten adem onze slaapsalet binnen ijlen: ‘Simon, zeide zij, jij slaapt, terwijl wij arm worden, zie, de aandeelen zijn 40 pct. gezakt!’ Ziet mijne lezers, dat is nu de keerzijde der medalje. Het domme volk verwijt den rentetrekkers, dat zij slapend rijk worden, maar gij weet zoo goed als ik, dat dit een infame leugen is sinds het roode geboefte de markt bederft. Neen, neen, er is niets meer vast in deze tijd. Het kraakt aan alle kanten. In ons eigen kamp zijn menschen die met de bolsjewieken één lijn trekken. Zij ijlen over rente-verbod, over afschaffing van het ‘kapitalisme’, zij brengen Moskou nader tot Amsterdam. Men schaamt zich zelfs niet, geleerde mannen lastig te vallen om hen te dwingen zich bezig te houden met hun ongare, onwetenschappelijke theorieën over arbeid, eigendom en kapitaal. Daar zijn van die Duitsche priesters, waar zij dit alles van leeren, van geestelijken uit Oost-Europa, die vlak bij Rusland wonen, van waar uit die besmetting, die anti-‘kapitalistische’ vlekziekte wel overgewaaid kan zijn. Al die lieden, die in ons kleine landje in oude eerbiedwekkende persorganen, een hoogen toon voeren over het stof- | |
[pagina 244]
| |
felijk erfdeel der vaderen, zijn zelf bezitsloozen, dat kan niet anders. Ik volg den raad van het orgaan der R.K. Werkgevers, en laat een zeker blad, dat op gelijke lijn staat met periodieken als De Gemeenschap, Roeping en de Paal, niet meer in de huiskamer, daar ligt de Maasbode, dat is een krant, voor wiens financieele rubriek je elk neutraal blad laat varen. Is er betere apologie denkbaar?
Ik wilde u met deze particuliere moeilijkheden niet onbekend laten blijven, alvorens te geraken tot bespreking van mijne inzichten over het ‘kapitalisme’. Ziet, ik ben een onbaatzuchtig mensch en zou niet gaarne het verwijt hooren de apologie mijner effekten-trommel te schrijven. Maar, als man der realiteit, meen ik waar te nemen, dat er in onze katholieke gelederen troepen zijn, die een, van de meerderheid afwijkende strategie voeren, wat betreft de oeconomische strijdaangelegenheden onzer dagen. Dat komt omdat men teveel naar een groepje idealisten luistert, zooals ik reeds zeide, maar toch, belangstellende lezer(es) het zou onze zaak schaden, ging de eenheid verloren. Ik waag het daarom u een program voor te leggen, waarop misschien een formule van eenigheid zou kunnen gevonden worden. Een merkwaardig gesprek, in merkwaardige omstandigheden, deed mij dit program aan de hand. Dat kwam zóó: als commissaris van een levensverzekeringsmaatschappij reisde ik laatst naar 's-Gravenhage. Ik heb dan 't recht eerste klasse te reizen, eene omstandigheid, die mijne zwaarlijvigheid zeer wel te passe komt. Te Haarlem stapte er een betrekkelijk jongeman mijn coupé binnen en nam tegenover mij plaats. Hij was kort van postuur, tenger van lichaam, maar de korte romp droeg een wel-vlezig hoofd in hetwelk kleine | |
[pagina 245]
| |
grijze oogen glinsterden. Zijne hare lagen geplakt (op de wijze der zakenlieden), achterover gekamd. Toen hij gezeten was nam hij lektuur, mij welbekend; het orgaan der R.K. Werkgeversvereenigng. Verheugd een geloofs- en in zeker opzicht standsgenoot te ontmoeten, poogde ik een praatje te maken. Tot mijn klimmende vreugde bleek hij èn een leidende figuur èn een man met een buitengewonen, sterken zin voor de realiteit. Zijn naam doet niets ter zake; laat ik u alleen mededeelen, dat hij een meervoudigen academischen titel voor zijn respectabelen naam draagt. Zijne maatschappelijke antecedenten bleken van dien aard, dat zij mij bevestigden in mijne meening nu eens een jongere-met-zin-voor-de-realiteit te ontmoeten. Laat ik erbij voegen, dat hij politicus is en dat zijne verkiezingspropaganda het beginpunt van zijn maatschappelijken loopbaan aanduidde met de woorden: ‘de handige volkjsongen Mr. Dr. X., enz.’, hetgeen (dit tusschen haakjes), bewijst dat het huidige kapitalistisch stelsel toch ook veel voor het volk doet, nietwaar? Welnu, wij kwamen te spreken over het onderwerp dezer dagen, het ‘kapitalisme’. Ik vroeg hem, welke hem het geëigende program leek voor eene katholieke economische politiek in Holland en provincies. Hij lachte, waarbij zijn sterke tanden bloot kwamen. (Ik merkte op dat hij wel iets van een bokser had.) ‘Och, zeide hij, het argument blijft het religieuze. Wij ex- en hopenlijk her-coalizeereenden, (terwijl hij sprak ging zijn hoofd regelmatig heen en weer; zijn lichaamshouding had tot mijn spijt, iets slangachtigs) keuren het privaat-bezit onvoorwaardelijk goed, en wij moeten er geen enkelen aanslag op dulden, al hult deze zich in het kleed van “een plichtenloze eigendom is onchristelijk”. Onze godsdienstige overtuiging garandeert overigens het alge- | |
[pagina 246]
| |
meen gebruik der goederen. Wie mij, zoo sprak hij met toornig-stijgend stemgeluid, komt aandragen met de miljoenensterfte wegens graangebrek in China, terwijl Europa en Amerika momenteel overvloeien van deze aardvruchten, dien wijs ik op het bekende feit der oeconomische depressies, welke het gevolg zijn van de erfzonde, of gelijk mijne calvinistische vrienden aannemen, der praedestinatie. Want er is nu geen graan in China, maar zijn er soms geene Fordautomobielen? Niemand, die dit ontkent, waarmee hij toegeeft dat het vigeerende “kapitalistisch” stelsel waarachtig wel voor eene behoorlijke wereldverdeeling der goederen zorg draagt.’ - Maar de jongeren!’ stamelde ik bedeesd om de kracht van zijn taal. - Voor de extremisten onder dezen, zou men de clausule in kunnen lasschen dat alle uitwassen van het vigeerend stelsel bestreden zullen worden, op voorwaarde dat zij onderscheid maken tusschen kapitalisme met en kapitalisme zonder aanhalingsteekens (vanaf dien tijd zet ik de aanhalingsteekens maar tusschen haakjes, dan staan ze voor ieder gebruik aanwezig, S.D.) Mijn reisgezel steeg in Den Haag uit, hij begaf zich naar zijn post in de Kamer, waar hij pal staat voor onze belangen. Weemoedig staarde ik zijn vlugge gestalte met het zware hoofd, zwaar van wijsheid na, en dacht en dichtte: Oh, waren allen eens gelijk hij!
Het ware spoedig uit met jong'ren-razernij;
de eerbied voor het geld kwam weer:
des jonkmans vaste burcht en blijvend' eer.
Uw dienaar: S.D. |
|