te maken hebben - zit iederen Hollander nog in het bloed. De katholieken, die er in hun geloof zulk een sterk verweermiddel tegen hebben, zouden er echter nooit de dupe van zijn geworden als hun onderling wantrouwen niet was aangewakkerd door hun voortdurend bedreigde positie.
De onvermijdelijke reactie hierop was de zelfgenoegzaamheid, die intrad toen de politieke kansen keerden. Men vergat dat de verkregen macht niet op werkelijke ontwikkeling berustte, maar op een toevallig gunstige politieke conjunctuur. Met onze cultureele autonomie is het, ondanks alle politieke en sociale emancipatie, nog zeer treurig gesteld. Op cultureel gebied zijn we nog altijd: wingewest. Men is niet bang geweest, de hoogste staatsambten te bezetten, met de meest gelezen dagbladen te concurreeren, de machtigste sociale organisaties te stichten. Maar Nijmegen wacht nog altijd op zijn belangrijkste faculteiten, de missievrijheid voor Indië is nog niet bedongen, en de katholieke kunstenaar wordt door onze notabelen nog steeds als een ongewenschte vreemdeling beschouwd, tenzij zijn middelmatigheid zoozeer in het oog springt dat hij op de welwillende neutraliteit aanspraak mag maken, die altijd voor nette paganisten en letterlievende dominees beschikbaar is geweest.
Met de lippen zeggen deze lieden dat wij, katholieken, op elk gebied vooraan dienen te staan en dus ook in de kunst. Maar in hun hart zijn zij doodsbang voor iedere mannenmaat van katholieke cultuur, en in eigen kring dulden zij slechts als ‘pis aller’ de tamme imitatie van het werk van ‘andersdenkenden’ uit een vorige periode, waartegen zij nog altijd huizen hoog opzien.
Dit is de conspiratie der kopschuwen, die gezworen hebben, dat zij geen gelegenheid zullen laten voorbij gaan om iedere autonome katholieke cultuur in de kiem te smoren. Zij willen in hun angst immers niets liever dan er naar buiten net zoo uitzien als de ‘andersdenkenden’. En zij vinden