| |
| |
| |
Justus Mercks
Vereenvoudiging van het gemeenschappelik leven
I. Vereenvormiging of vereenvoudiging!
Het antwoord op de vraag: waarom tot vereenvoudiging van het gemeenschappelik leven moet worden overgegaan? zou kort en goed kunnen luiden: omdat van toenemende omslachtigheid slechts onheil te verwachten is. Hierin zijn Ford en ik het eens. Maar onze antwoorden op de vraag: hoe moet het gemeenschappelik leven vereenvoudigd; staan lijnrecht tegenover elkaar. Ford zegt: doen jullie nou allemaal wat ik wil en de zaak gaat op wieletjes. Ik zeg: doen jullie nou allemaal wat je zelf wilt; maar zorgt dat je elkaar niet in de wielen rijdt. Dit is de eenvoudigste voorstelling van het geschil tusschen Ford en mij. Ford is voor monocentralisatie; ik ben voor polycentralisatie. Ik wil dat ieder zijn eigen baas is; Ford wil over allen de baas spelen. Ik wil Ford en alle anderen met rust laten; Ford mij en alle anderen niet. Ford's oplossing lijkt éénvoudig, maar is méérvoudig; mijn oplossing lijkt méérvoudig, maar is éénvoudig. Dit is een zéér eenvoudige voorstelling van ons geschil. Het kan ook diepzinniger worden voorgesteld; want dieper peilend bemerken wij, dat Ford onvrijheid en onverantwoordelikheid voorstaat; ik ben voor vrijheid en verantwoordelikheid. Maar hoe ook voorgesteld; ieder mens met een gezond stel hersens zal moeten toegeven, dat Ford het verkeerde wil en ik het goede; dat Ford geen recht heeft ons zijn wil op te dringen en dat hij evenals ik verplicht is de vrijheid van anderen te eerbiedigen.
Ondertussen heeft Ford alles te zeggen en naar mij wordt niet geluisterd. Ford's oplossing wordt toegepast en daar- | |
| |
mee de mijne onmogelik gemaakt, als absoluut onmogelik voorgesteld terwijl slechts de gelijktijdige toepassingsmogelikheid met Ford's oplossing niet bestaat. En ik mag nog blij zijn deze dingen te kunnen zeggen en niet door overrijding met een Fordauto of op ander wijze tot zwijgen te zijn gebracht. Vanwaar deze gruwelike verkrachting van vrijheid en orde? Ik wil hier het afschuwelik geheim van deze wanorde verraden: ik zelf ben Ford. Video meliora proboque; deteriora sequor. (Ovid. Metam. lib. 7 v. 20).
| |
II. Vooruitgang of wereldverzaking
Ford is de persoonsverbeelding van de ongebreidelde, op schijngeluk gerichte begeerlikheid, die niet naar mij, de rede, wil luisteren. Wij samen zijn de moderne mens, de heidense moderne mens wel te verstaan, die het goede ziende dit als waar erkent, maar zonder de hulp van God te krachteloos is om zijn begeerlikheid in te tomen, de moderne mens, die - typies - de vooruitgang tot afgod van zijn toch-immers-niet-te-stuiten begeerlikheid gemaakt heeft. Deze tweespalt in den enkeling heeft altijd bestaan na de zondeval en heeft zich ook steeds in de gemeenschappen geopenbaard, in naar evenredigheid groter afmetingen; doch in onze dagen van wereldgemeenschapsleven heeft deze tweespalt groter afmetingen aangenomen dan ooit te voren.
Ford en ik zijn ook de persoonsverbeelding van de ene, doch verdeelde mensheid. Zo als de begeerlikheid in den enkeling zijn beter ik tracht over te halen tot algehele overgave aan haar eisen, uit haren aard streeft naar de alleenheerschappij; zo probeert ook de ene helft der mensheid, die de vooruitgang dient, de andere helft eveneens aan de vooruitgang dienstbaar te maken, dat wil zeggen, aan de kollektieve begeerlikheid, die ook hier haar aard niet verlochent en naar monocentralisatie dat is alleenheerschappij streeft.
| |
| |
De strijd tegen de monocentralistiese vereenvoudiging van het gemeenschapsleven komt dus neer op een strijd tegen de vooruitgang, op een strijd tegen persoonlike en kollektieve begeerlikheid. Met andere woorden: deze strijd is een offer. Maar ook het dienen van de vooruitgang vraagt offers. Nu is het een dwaasheid van den voor het geluk geschapen mens, offers te brengen met een ander doel dan gelukkiger te worden. Hij dient dus te onderzoeken met welke offers hij dit doel bereikt en die offers te brengen en geen andere. Als ons verstand niet verduisterd en onze wil niet verzwakt was, zou dit onderzoek met onfeilbare zekerheid tot een juiste keus voeren. Wij zouden dan weten dat God alleen ons volmaakt gelukkig kan maken en niet anders willen dan afzien van ieder onvolmaakt geluk om volmaakt gelukkig te kunnen worden. Nú weten wij dit slechts op een gebrekkige wijze en het willen is zoo mogelik nog gebrekkiger. Ik zeide het reeds: wij verafgoden in zekeren zin onze begeerlikheid, de vooruitgang, en zijn bereid aan haar onze hoogste goederen op te offeren, zowel die goederen welke hier op aarde ons geluk uitmaken als ons opperste Goed, God zelf. Wij dienen de vooruitgang: een god, die alle dingen oud maakt; in plaats van den God, die van Zich zelf getuigen kon: zie, Ik maak alle dingen nieuw (Apoc., 21, 5). Wij brengen offers op het altaar van een god, die, door onze tevredenheid te roven, onze jeugd vergalt; en konden opgaan tot het altaar van den God, die onze jeugd verblijdt en het ons aan niets wil laten ontbreken (Ps. 22, 1). Wij zien in, dat deze handelwijze dwaas is en toch... O, niet alleen de heiden Ovidius, maar ook de christen Paulus moest van zich zelf getuigen, dat hij de kracht miste tot doorzetten (Rom. 7, 18). Maar de christen Paulus heeft met
Gods hulp zich zelf kunnen overwinnen en kans gezien, door het stichten van kleine gemeenschappen van eenvoudigen, de toenmalige heidense wereldgemeenschap, U weet wel, die van de brakende overconsumenten, te vernietigen. Daartoe zullen ook wij in staat zijn,
| |
| |
als wij genoeg godsvertrouwen bezitten om óók in dezen tijd van grote ondernemingen, te geloven aan de macht van kleine, persoonlike daden uit godsliefde gesteld, daden van onthechting en soberheid, niet in een geest van stroeve plichtmatigheid, haar los- en leukweg, sportief zou ik haast zeggen. Tot deze daden aan te sporen is het doel van mijn artikel.
Het is verkeerd en onverstandig de overwinning op de monocentralisatie te verwachten van grote ondernemingen; dat is niets anders dan een monocentralistiese bestrijding van monocentralisatie. Daarmee tasten wij de kwaal niet aan in den wortel maar verdoven haar. Dat is de politiek van het ogenblik: verdovingsmiddelen toepassen en telkens niet de ziekte maar de pijn wegwerken. Wij worden levend geslachtofferd op het altaar van de vooruitgang, niet op een ouwerwetse, pijnlik-ruwe manier, maar op een modern-wetenschappelike wijze eerst gevoelloos gemaakt. Wij zijn reeds zo ver gekomen, dat velen liever met die verdovingsmiddelen een zachten dood sterven, dan zonder deze en met toepassing van pijnlike geneesmiddelen de gezondheid herwinnen. Toch waag ik het er op in dit artikel het gebruik van pijnlike geneesmiddelen aan te raden en op de afschaffing der verdovingsmiddelen aan te dringen.
Ik zal dit laatste het eerste doen door de toestand waarin wij reeds gekomen zijn en die waartoe wij zullen geraken te laten zien zo als zij zijn en zo als wij die, indien we er niet ongevoelig voor waren gemaakt, zouden voelen. Vervolgens hoop ik de gave gezondheid zo aantrekkelik voor te stellen, dat niemand de door ons eigen onverstand bemoeilikte herovering daarvan niet zal willen proberen.
Doch beter lijkt 't mij van dit eerste ondernemen een opgang te maken tot het altaar van den god der ontevredenheid, die onze jeugd droef maakt; niet om offers te brengen, maar om gebrachte offers terug te halen; en het twede
| |
| |
ondernemen af te schilderen als een opgang tot het altaar van den God des vredes, die onze jeugd verblijdt, die volgens den psalmist, ons verlangen met goederen vervult en onze jeugd vernieuwt als die van een adelaar, (Ps. 102, 5).
| |
III. Vooruitgang: de nadelen
Introibo ad altare dei; ad deum qui maestificat iuventutem meam.
Dát is de vooruitgang: een god, die mijn jeugd vergalt. Nooit heb ik beter, dan nu ik dit gedeelte van mijn artikel schrijven ga begrepen, hoe treffend juist van gal uitspuwen gesproken kan worden in overdrachtelike betekenis. Het wordt een wrang en bitter mengsel van grieven: het gallig spuwsel van een van de velen, die op een onverantwoordelike wijze tot een stelselmatige, verkeerde ontevredenheid werd opgevoed en die zijn opvoeders komt aanklagen, cynies en bitter. Ik zit hier te schrijven met een stroeve moedeloosheid, neerslachtig en vermoeid, verdrietig. Ik wilde wel dat ik de beschrijving van wat mij kwelt kon overslaan en aanstonds kon beginnen met aan te tonen, waar ik uitkomst hoop te vinden. Maar ik kan dit niet doen. Niemand zal mijn verlangens begrijpen, als ik niet eerst van mijn teleurstellingen verteld heb.
Dit dan heb ik te zeggen. De meesten van ons zijn nog geen dertig, sommigen nog geen twintig jaren oud en toch vervelen wij ons reeds in deze oude wereld; wij willen een nieuwe. Vanwaar deze ontevredenheid? Ik weet maar één antwoord: van onze opvoeding. Wij werden geboren en worden opgevoed in en voor een wereldmilieu, waarin de toon wordt aangegeven door een onverantwoordelike bende stompzinnige aufklärungs- en algemene ontwikkelingspedagochelaars, die geen middel onbeproefd laten om ons vroegrijp en vroegrot te maken. Wij werden aan hen overgleverd als het hulpeloze en weerloze materiaal voor misdadige proefnemingen. Zij hebben een wanverhouding gewrikt
| |
| |
tussen onze geestelike en lichamelike ontwikkeling. Zij hebben het tempo van onze geestelike ontwikkeling kunstmatig versneld en vergaten dat dit gelijk moet blijven met dat van onze lichamelike groei. Nu zijn wij geestelik volgroeiden in onvolgroeide lichamen; grijze kinderen; afgeleefde zuigelingen; abnormaliteiten; wangewrochten. En wat het ergste is; zij durven ons nóg tot ontevredenheid aan te sporen; doen alsof ons nóg ik weet niet wat voor zaligheden te wachten staan; proberen ons als maar meer algemene ontwikkeling en wereldwijsheid te doen innemen. Wij hadden aan alles wat ons nu voor de voleinding van onze jeugd te ‘genieten’ gegeven wordt ons leven lang vreugd kunnen hebben. Maar zij, de in den meest letterliken zin godvergeten stommelingen waren van mening, dat onze geestelike maag niet te overladen was. Zij was dit, goddank, wel. Wij hebben Aufklärung en algemene ontwikkeling tegen gegeten, en wie het waagt ons dit nog voor te zetten, beloopt de kans, dat wij hem onderkotsen. Wie nog niet wist wat er met de jongeren aan de hand is, weet het nu.
Onze opvoeding en ons onderwijs deugden niet en deugen nog niet tenzij voor de opvoeding van deugnieten. De liberale pedagoochjes, die ik meen, moesten eens gaan luisteren naar de eenvoudige moeders uit het volk, die hun kinderen, door het onderwijs, dat dat daaraan werd opgedrongen, van zich zien vervreemden; zij moesten daarover, zo als ik, eens de smartelike verlegenheid gezien hebben van zo'n vrouw, die in al haar intellectuele onontwikkeldheid, wijzer en edeler is dan de blauwkousen, die haar menen te mogen minachten en menen te moeten emanciperen. Dát moeten wij gezien en gevoeld hebben en in der eeuwigheid zullen zij hun stommiteiten over volksontwikkeling niet meer durven verkopen. Zij hebben ons bedrogen. Zij moesten ons wel de hoogste wijheid onthouden, dat alle kennis waarmee zij ons trachten te verrijken, ijdelheid is. De beschaving, de kultuur die zij ons brachten is een armzalig ersatz, leeg
| |
| |
en voos, zonder werkelike voedingswaarde voor onzen geest. Zij hebben ons wetenschap gebracht en ons wijsheid onthouden. Wij missen niet alleen de blijdschap onzer jeugd: verwondering; maar ook de vreugde van den ouderdom: wijsheid.
Dit en alles wat daartussen de vreugde van ons leven had moeten uitmaken hebben wij moeten offeren op het altaar van den god, die onze jeugd vergalde; want deze opvoeding is ons aangedaan uit naam van de vooruitgang, die onkunde omtrent daar eisen niet dulden kan; door voorstanders van monocentralisatie, die uiteraard niet kunnen gedogen, dat andere eisen dan die der vooruitgang geleerd worden. Dit heeft wederom geleid tot hun verschrikkelijke en onmenselike vereenvoudiging: de eenvormigheid. Hun ideaal is het standaard-type: wereldburger. Dat wil in andere woorden zeggen, dat in naam van de vooruitgang niet alleen alle dingen worden oud gemaakt, maar nog bovendien de afwisseling in het oude wordt weggewerkt. En velen van ons voelen zich reeds alsof dit voldongen feiten zijn. Zo ver is het goddank nog niet; maar dat zal zonder enige twijfel het gevolg zijn van de monocentralistiese opvoedingswijze in dienst van de vooruitgang, Wij zullen ons gruwelik vervelen niets nieuws verwachtend en het oude kennend als ons leven nog beginnen moet. Ik wil dit nader aantonen.
Wij worden afgeleverd als wereldburgers en blijven dat ons leven lang. Nu moet volgens mij zo'n wereldburger iemand zijn, die zich ontzaggelik verveelt, omdat hij nergens uit logeren kan gaan. Dat is, heb ik wel eens gedacht, misschien de reden, waarom de bewoonbaarheid en bereikbaarheid der andere planeten met zoveel hartstocht en belangstelling wordt bestudeerd. Mogelik is dit ook de reden waarom zoveel personen uit kosmopolitiese milieu's zich naar de andere wereld helpen. Zelfmoordenaars worden of juister werden onder dat soort lieden veel aangetroffen. Men zegt
| |
| |
ook dat hun aantal toeneemt, wat voor mijn onderstelling zou pleiten. Doch dit tussen haakjes. Niet de troosteloze dood maar het troosteloze leven van den wereldburger zou het onderwerp van deze beschouwing zijn; het trieste bestaan van iemand die zich niet meer verwonderen kan, voor wie alles ‘schon dagewesen’. Kent U de gezellige vent, die alles al lang wist. Dat onuitstaanbare gezelschap is de wereldburger voor zich zelf. Overdrijving? Men begrijpe goed. Ik spreek hier over den mens, die het dogma der alleenzaligmakende ontevredenheid, kortweg vooruitgang genaamd, aanhangt; over iemand, voor wie het vanzelf sprekend is, dat al het bestaande voor verbetering vatbaar is en dus ook verbeterd moet worden; die niet durft tegenspreken, dat de pers nog lang niet haar mogelikheden-program heeft afgewerkt, dat de radio nauweliks haar eerste mogelikheden heeft verwezenlikt. Kunnen niet al haar uitzendingen op grammofoonplaten worden vastgelegd, automaties liefst, en worden her-uitgezonden? Ik spreek over iemand die de elektrotelebioscoop hoopt te bezoeken en aan de automatiese heropname voor eventuele her-uitzendingen niets in den weg denkt te leggen. Men begrijpe nóg beter, dat ik óók spreek over den mens, die door de monocentralisten zal worden gevangen gehouden in een wereld, die de geschetste mogelikheden om zich grondig te ontwikkelen en vermaken, ik meen, grondeloos te vervelen en te mismaken, zal bieden. Hij zou de mogelikheid hebben, zegt U, er geen of slechts spaarzaam gebruik van te maken? Ik ontken dat. Reeds nu is iedere zakenman verplicht op straffe van achteruit-, dat is ondergang de krant bij te houden. En wie is in onze beleggingstijd geen zakenman? Moeten tegenwoordig ook de honoraire ambten niet zakelik en met
reklame-middelen worden gedreven, nu het broodwinningen, baantjes, handeltjes in wetenschapjes geworden zijn? Reeds nu ook is iedereen, die niet buiten de gemeenschap wil staan of in de gemeenschap met zijn mond vol tanden en niets meer, gedwongen uit krant, radio, bioscoop
| |
| |
enz. zich van praatstof te voorzien, gedwongen het conversatietaaltje van zijn omgeving aan te leren, zelfs als de originele kerel met de bedoeling mocht rondwandelen iets eigens daarin binnen te smokkelen. Doch de standaardtype wereldburger zal dit soort oorspronkelikheid missen, en de gedwongen wereldburger zal niets vermogen, en, zo lang hij er nog is, zich voelen als de bekende parasiet op 'n minder geëigende plaats.
Ik ben in de laatste alinea beginnen te praten over de broodwinning van den wereldburger. De wereldburger zal aan den kost moeten komen, dat begrijpt U. En hij zal niet tevreden kunnen zijn met een provinciaal menu, dat snapt U natuurlijk ook. Hij moet een keus kunnen maken uit een wereldmenu. Dat kàn met een behoorlik ontwikkeld handels-, verkeers-, en reclame-apparaat; en als 't kan, dan moet het ook: de vooruitgang eist dat. De italjaan zal niet tevreden kunnen zijn over zich zelf als wereldburger, zo lang niet door iedere andere wereldburger op komfortabele wijze gevolg zal kunnen worden gegeven aan zijn oproep: eet meer makaronie. Ik wil aannemen dat tegen dien tijd iedere wereldburger de beschaving van een nette vegetariër bereikt heeft en niet zal worden opgeschrikt door een nieuw-zelandse kannibalen pakleus: eet meer mensenvlees!
Het is ook mogelik dat de vooruitgang het omslachtige reklame-apparaat door monopolies overbodig maakt en alleen het handelsverkeer aangehouden wordt. Ook het handelsverkeer zou kunnen worden stopgezet en het personenverkeer tot groote frequentie en snelheid kunnen worden opgevoerd, zodat het overbodig wordt den wereldburger zijn menu voor te schotelen, omdat hij zelf over de gedekte wereldtafel kan gevlogen of geraket worden.
Of al deze mogelikheden kunnen worden uitgevoerd zonder invoering van een soort slavernij betwijfel ik. Van Lear Black kon zich namelik de weelde en de sensatie van een
| |
| |
skytrotter te zijn slechts veroorloven, omdat duizenden hem dit om wille van de lieve centjes, die hij kwistig rondstrooide, mogelik maakten. Daarom lijkt 't mij waarschijnliker, dat vooral het handelsapparaat ontwikkeld zal worden. De verbetering zal wel gezocht worden in een versnelde rondgang van het wereldmenu, zo dat prakties ieder op zijn tijd alles wat-ie maar wenst en wat de wereld oplevert met de minst mogelike moeite en de meest mogelike spoed zal kunnen machtig worden. Dat zelfde ideaal zal worden nagestreefd voor zijn verdere levensbehoeften. Dat ideaal is natuurlik ondenkbaar zonder de medewerking van alle wereldburgers! Dat dit slavernij zou zijn is 'n flauw smoessie van tegenwoordige zwartkijkers, die tegen d'r eigen hart in ontkennen dat er geen beter leven is dan een goed leven, waarvoor iedereen als 't er op aan komt te vinden is, ook al moet-ie 'n stuk of wat verouderde opvattingen over vrijheid, onafhankelikheid, verantwoordelikheid en dergelike onzin meer over boord smijten. Geef iemand 'n goeie boterham en hij is tevrejen. Laat iemand minder werken voor een betere boterham en hij taalt niet meer naar een wereld waarin-ie zogenaamd vrij was, maar in werkelikheid de slaaf van zijn eigen ellende.
Dit zijn zo'n paar van de argumenten, waarmee het opdringen der beschaving aan weerloze paupers wordt goedgepraat. Ik houd daartegenover staande dat vrijheid en onafhankelikheid en persoonlike verantwoordelikheid zo grote goederen zijn, dat de ellendigste pauper er rijker mee is dan met alle gemakken, die de beschaving nog ooit brengen kan. Wie deze goederen opoffert aan de vooruitgang, pleegt naar mijn mening afgoderij. Wij hebben onze vrije wil gekregen om er den hemel, Godzelf mee te verdienen; niet om hem te versjacheren voor enig tijdelik geluk, hoe groot ook. En dat doen we als we er een wereld voor kopen, waarin het naar den vleze zó goed leven is, dat het voor ons, ten kwade geneigd als we nu eenmaal zijn, onmogelik wordt Gods geboden na te
| |
| |
leven, laat staan de evangeliese raden op te volgen. Daarmee brengen wij aan het maaksel onzer handen het offer van onze wil; geven de voorkeur aan het onvolmaakte boven de oneindige Volmaaktheid Zelf.
Ik werkte tot nog toe hoofdzakelik met argumenten, ontleend aan de katolieke levensbeschouwing, volgens welke de mens verplicht is te streven naar zijn hoogste geluk: de vereniging met God. Er is echter ook van ongodisten-standpunt genoeg tegen de offers, die aan de monocentralistiese vooruitgang worden gebracht, in te brengen, om er een veroordeeling van die vooruitgang mee te verdedigen. Zij houden allemaal, dat de mens de vervolmaking van zijn geluk nastreeft, en de meesten zullen toegeven, dat hij dit niet mag, zelfs niet kán doen ten koste van het geluk van een mede-mens. Maar daarmee is ook toegegeven, dat een meerderheid niet de gehele bewoonbare wereld mag inrichten volgens haar stof-vergodende levensbeschouwing. Er moet plaats blijven voor anderen. Ook al heeft de vooruitgang nóg zooveel last van achterblijvers; die achterblijvers hebben het recht als achterblijvers gelukkig te zijn en mogen niet aan de vooruitgang worden opgeofferd. Het is van ieder standpunt een dwaasheid offers te brengen, om ongelukkiger te worden, van ieder standpunt ook een misdaad iemand daartoe te dwingen. Schipperskinderen hebben 't recht als schipperskinderen gelukkig te zijn en mogen niet aan kafferachtige philantropen worden overgeleverd, die menen dat schipperskinderen noodzakelik als zodanig ongelukkig moeten zijn. Ze weten er net niks van. Schipperskinderen in hun eenvoud zijn benijdenswaardig gelukkig. Of die benijdenswaardigheid sommige philantropen aandrijft die eenvoud te roven, weet ik niet; wel weet ik dat schipperskinderen het recht hebben die eenvoud te bewaren.
Om deze simpele waarheid draait ten slotte alles, waarom ik er deze beschouwingen mee wens te eindigen, te meer, waar in de monocentralistiese vooruitgang alles
| |
| |
op de ontkenning van die waarheid uitdraait. Ik meen bovendien uitvoerig genoeg, uitvoeriger dan mij lief was, te hebben aangetoond, dat de monocentralistiese vereenvoudiging of ordening van het gemeenschappelik leven, die gelijk te stellen is aan wat de vooruitgang genoemd wordt, dient te worden bestreden, omdat juist de toepassing daarvan tot niet te ordenen verwarring leidt en de ontevredenheid en onrust doet toenemen, die meer en meer het leven begint te verbitteren. Dit kan op nog wel duizend manieren worden gezegd en met evenveel voorbeelden worden verduidelikt; daartoe ontbreken mij nu echter zowel de tijd en het geduld als ook ... de moed. Het wordt mij te benauwd aan het altaar van god Vooruitgang. Zo juist werden er de lijken opgestapeld van enkele honderden zwarte-goudzoekers. Zouden het weer allemaal katolieken (en andere christenen) zijn? Natuurlik! En joden en heidenen strijken de vette winsten op der grote ondernemingen en onderhouden er hoeren van.
Ontferm U over ons allen, o God, en zie op ons neer; en toon ons Uw lichtende barmhartigheid. Boezem vrees in aan de heidenen, die U verwierpen; dat zij erkennen dat er buiten U geen God is, en Uw grote ondernemingen leren prijzen. (Eccli. 36, 1-3).
(Wordt vervolgd.) |
|