| |
| |
| |
Prof. Dr. W.P.J. Pompe
Het keerpunt in het maatschappelijk leven
I
Wij leven in een tijd van revolutie! Dit is geen opstandige taal, maar het nuchter constateeren van een feit. We leven midden in een revolutie, in den zin van een fundamenteelen en snellen ommekeer in den stand van zaken. Tevens in den zin van een strijd om de macht, met onzekerheid wie of wat ons binnenkort zal beheerschen. Daarin ligt het groote en tevens het catastrophale van dezen tijd.
De tegenstellingen worden toegespitst. De klasse der bezitloozen neemt toe in omvang en macht. Ten Oosten van het Europeesche avondland, in Rusland, heeft zich de dictatuur van het proletariaat gevestigd. Maar evenzeer neemt het kapitalisme steeds grootere afmetingen aan. In het verre Westen, in de Vereenigde Staten van Amerika, heeft zich een plutocratie in rein-cultuur ontwikkeld, waarvan de politieke, economische en ook de cultureele invloed overal in West-Europa zich krachtig laat voelen.
Als we deze crisis trachten te verklaren, stuiten we op een andere, een geestelijke tegenstelling. De oorsprong der beide verschijnselen, zoo zegt men, zit in het individualisme. De mensch heeft zich vrij willen vechten van alle banden. Eerst, in de 16e eeuw, van het gezag, dat in de Middeleeuwen de geheele orde, maatschappelijke en geestelijke, tesamen had gehouden, het gezag van de Kerk. Daarna, aan het eind der 18e eeuw, van het gezag van den vorst en zijn aanhang. Thans gaat het om de vrijmaking der arbeiders uit de banden der bezitters.
Maar wat ziet men - hier komt de tegenstelling - in de huidige situatie? Op religieus gebied is er vrijheid. Gods- | |
| |
dienst is privaatzaak geworden. En tengevolge daarvan is er een verscheidenheid, een wanorde, waar geen uitweg uit mogelijk schijnt. Overigens is de individueele vrijheid echter juist in den druk gekomen. De Staat bemoeit zich steeds meer met het particuliere leven en werken der individuën. Sociale wetgeving, ambtelijke bureaucratie overal. En daarachter, op economisch gebied, zijn zich de ondernemingen tot wereldmachten gaan ontwikkelen, waartegenover het individu machteloos schijnt. De individueele vrijheid wordt gekeerd in een sociale gebondenheid als misschien nooit tevoren. Het individu schijnt weinig of niets, de gemeenschap in allerlei vormen schijnt alles te gelden.
De tegenstellingen zijn in de huidige situatie nog niet opgelost. We leven immers midden in de crisis. Eenerzijds staat het communisme, anderzijds de plutocratie. En tusschen deze beide worstelt de mensch, haast wanhopig, om zijn vrijheid tegenover de telkens nauwer aangehaalde banden. De strijd is boeiend op zich zelf. Ze is ook van de grootste beteekenis voor ons allen. Er wordt gestreden, overlegd en beslist bij ons en over ons. Wij hebben te zorgen, dat het niet zonder ons, over onze arme hoofden heen, geschiedt. In het bijzonder de katholieken hebben zich deze crisis aan te trekken. Het gaat immers bovenal om groote waarden, die de Kerk aan de samenleving van het avondland geschonken heeft. Om de vrijheid der persoonlijkheid, om huwelijk en gezin, om den godsdienst, om het herstel der orde van menschelijke en goddelijke dingen! Wij hebben onze aandacht gespannen te houden en onze handen gereed tot ingrijpen. Van ons juiste inzicht in den toestand, van ons handelend optreden vooral, kan het resultaat der worsteling afhangen.
In den laatsten tijd schijnt één wachtwoord de houding der Katholieken te beheerschen boven alle andere. Dat is de leuze van den strijd tegen het communisme. Het communisme wordt aangewezen als de vijand van het oogenblik, waartegen ook de katholieken alle krachten moeten samen- | |
| |
trekken. In protest-vergaderingen, met Protestanten en Israëlieten samen, worden moties tegen Sovjet-Rusland de wereld in geslingerd. In felle redevoeringen wordt de toestand in dat land als onhoudbaar afgeschilderd, en worden er de leiders als onmenschen, zelfs als duivels in menschengedaante uitgekreten.
Het is mijn bedoeling allerminst, het communisme daartegenover voor te stellen als een aanbevelenswaardig stelsel. Evenmin wil ik ontkennen, dat ook voor ons land een ernstig gevaar gelegen is in de open en verborgen woelingen, welke van communistische zijde bedreven worden. Wel betwijfel ik vaak ernstig, of men zich juist tegen datgene richt, wat in het communisme bestreden dient te worden. En of men de juiste wijze van bestrijding kiest.
Dat het communisme in Rusland gevestigd is door een revolutie, is voor ons geen voldoende reden om het te bestrijden. Er zijn wel verschrikkelijke tooneelen geweest in deze revolutie. En er worden waarschijnlijk nog wel steeds wandaden gepleegd. Maar dit is niet het ernstige van het Russische gevaar. Men heeft ook te letten op datgene, waartegen zich de Russische revolutie keerde. Misdaden, misbruiken, zijn bij de omverwerping van eenig staatsgezag en de vestiging van een nieuwe orde bezwaarlijk te voorkomen. Ook in lang geconsolideerde Staten komen deze voor. En het vroegere, Czaristische, Rusland is daarbij allerminst uit te zonderen. Dit alles rechtvaardigt de revolutie en de misbruiken op zich zelf nog niet. Maar evenmin rechtvaardigt het de huidige bestrijding ervan.
Het groote gevaar van het communisme zit in het stelsel, in de beginselen, welke de practijk in Rusland blijkt te beheerschen. Het bolsjewisme richt zich, blijkens de verklaringen der bolsjewisten zelf, tegen belangrijke waarden der christelijke beschaving. Tegen persoonlijk eigendom, en tegen de persoonlijke vrijheid. Tegen de instellingen van huwelijk en gezin. En bovenal tegen den godsdienst, met name tegen het Christendom.
| |
| |
Daartegen zij onze strijd gericht. En deze dient op juiste, op doelmatige en vooral rechtvaardige wijze gevoerd te worden. Waarom toch moeten de personen der leiders telkens als verachtelijke en onmenschelijke schurken worden voorgesteld? Zouden zij zoo wezen, dan zou de noodlottige werking van het communisme niet aan het stelsel, maar aan de personen, die het hebben toe te passen, moeten worden toegeschreven. Dan zou het communisme zijn fair chance niet hebben, en zou iemand er nog alle goeds van mogen verwachten, zoodra er goede leiders optreden.
Bovendien, de feiten, die ik over Lenin, om dezen gestorven leider als voorbeeld te nemen, gelezen heb, bevestigt mij in geen enkel opzicht, dat hij een schurk zou geweest zijn. Hij heeft voor zijn ideaal, ten bate van de gemeenschap, moed en zelfverloochening bewezen van een niet alledaagsche allure. Op zijn ideaal komt het aan. Dat is in strijd met de waarheid. Daartegen moeten we onzen aanval richten. Maar geldt tegenover de communisten de plicht van rechtvaardigheid en vooral van naastenliefde niet meer? Aanvaarden we toch rustig, dat de aanhangers beter zijn dan hun slechte beginselen. Evenals trouwens de volgelingen van ware beginselen zoo vaak beneden hun ideaal blijven. Het zag er anders voor de waarde van de katholieke ideeën kwaad uit!
Het is er mij intusschen niet om te doen, de wijze te bespreken, hoe het communisme zou moeten bestreden worden. Hoe noodzakelijk die bestrijding ook is, toch zou het verkeerd wezen, als de Katholieken hierdoor hun houding in de huidige crisis lieten beheerschen. De strijd zou dan - dit vormt mijn eerste bezwaar - eenzijdig tegen slechts één der vijanden gericht zijn. Men keert dan den rug tegen een andere beweging, en laat deze vrij spel, geeft zich tegenover deze bloot. Ik bedoel de beweging, die in de Vereenigde Staten zich het sterkst heeft ontwikkeld, en in West-Europa, ook in ons land, reeds geruimen tijd, en te weinig gestoord, is kunnen doordringen. De beweging, die
| |
| |
ik reeds aanduidde als de plutocratie. Welke niets anders is dan het (overmatige) kapitalisme.
Deze beweging, waartegen zich het communisme zoo scherp verzet, is ook aan ons vijandig. Dit blijkt door de verrassende overeenkomst, die er tusschen beide schijnbare tegenstellingen bestaat. Les entrêmes se touchent, geldt van het communisme en de plutocratie in bijzondere mate. Het communisme wil allen privaten eigendom afschaffen. Het kapitalisme schijnt inderdaad juist op het private eigendom gegrondvest te wezen. In het huidige stadium schuift zij dit echter evenzeer, met niet minder effect dan het communisme, terzijde. In laatstgenoemd stelsel moet de eigendom der productiemiddelen uitsluitend aan de gemeenschap komen. Maar de tegenwoordige ontwikkeling van het kapitalisme geeft evenzeer een toenemende onteigening te zien. Ook hier wordt het persoonlijk eigendom, de persoonlijke band tusschen den mensch en de zaak, verbroken. Niet ten bate van de gemeenschap, maar ten bate van een steeds kleiner aantal groot-kapitalisten.
Men lette op de in de laatste jaren ook in ons land onrustbarend toenemende centralisatie in het economisch leven. Samensmelting van ondernemingen, overname of dooddrukken van kleine door grootere, trustvorming, zijn aan de orde van den dag. Alles gericht op de monopoliseering van bedrijven, op de volkomen beheersching der markt, op uitschakeling der concurrentie en de daardoor ontstane gelegenheid om de prijzen en winsten belangrijk hooger op te voeren. Ik noem u het petroleumbedrijf: aan de Koninklijke Petroleum Maatschappij, verbonden met haar Engelsche tweelingzuster, wordt het wereldmonopolie nog slechts betwist door de Amerikaansche Standard Oil Company. Daarnaast de centralisatie in de margarine-branche, in de fazen: Jurgens en van den Berg, Margarine Unie, en nu onlangs, met uitbreiding over de grenzen, Unie-Lever. Verder de uitdrukkelijke monopolie-neiging in electrische lampen,
| |
| |
radio-artikelen, enz. De voorbeelden kunnen met tallooze andere, uit binnen- en buitenland, vermeerderd worden. En deze ontwikkeling is nog steeds groeiende.
Wat blijft er zoo nog van het persoonlijk eigendom over? Natuurlijk, de particulieren kunnen aandeelen bezitten, ‘papieren’, waardoor zij eenigermate deelen in de winst. Maar met aanspraak op een deel der winst is toch de beteekenis van het eigendom niet uitgeput. Hierin zit niet eens de belangrijkste werking ervan. Als de beschreven beweging eenmaal haar eindpunt bereikt heeft, zal het gros der menschen in loondienst staan van eenige, weinige, supra-ondernemingen. Deze menschen zijn dan hun onafhankelijkheid kwijt. En kunnen in hun werk zich niet volledig laten leiden door persoonlijk oordeel, persoonlijke smaak en, vooral, persoonlijk geweten. Het persoonlijke zal juist zoover zich kunnen bewegen, as overeenstemt met de belangen der ondernemingen, met haar streven naar winst en naar macht.
Men mag zelfs ernstig betwijfelen, of de leiders zelf nog wel boven deze ondernemingen staan. De leider moet - het systeem dringt hem daartoe - de positie der onderneming handhaven en zoo mogelijk uitbreiden. Zou deze verzwakt worden, zouden andere sterker worden, dan zouden deze andere haar van de veroverde plaats dringen. Zou de winst naar verhouding tot andere ondernemingen beduidend en blijvend verminderen, dan zou het publiek het benoodigde kapitaal niet meer verschaffen. Reden om ook hier den strijd te richten niet zoozeer tegen personen op zich zelf, als tegen de beginselen, waarvoor zij staan.
De overheid kan verschillende misbruiken van het huidige kapitalisme weren. Allerlei wetten, en een uitgebreide staatsdienst, zijn daartoe ingevoerd. Maar, hoe goed ook bedoeld, en hoezeer zij ook goede resultaten bewerken, toch kunnen deze niet meer dan - voorloopig helaas noodzakelijke - lapmiddelen wezen. Vooreerst hebben zij, zooals alle staatsbemoeiing, niet louter goede werking. Toe- | |
| |
passing van wetten, en ambtelijke bureaucratie, brengt steeds bezwaren mee. Bovendien laten deze maatregelen de oorzaak van het kwaad, de plutocratie, blijkbaar onverzwakt bestaan. Ja zelfs, zij bevorderen het eenigermate. De sociale wetgeving b.v. drukt op de kleinere ondernemingen in den regel zwaarder dan op de groote. Nog afgezien daarvan, dat de wetgever zelf soms nauw verholen voorkeur toont voor de groote ondernemingen tegenover de kleine, zelfstandig werkende zakenmenschen. Waarom anders wordt ook den bakkerspatroon verboden op bepaalde uren bakkersarbeid te verrichten (Art. 35 der Arbeidswet)?
Ook de plutocratie dus is gericht tegen den persoonlijken eigendom. Althans zij holt deze zoo uit, dat de levende kern ervan geheel verdwijnt. Deze kern is daarin gelegen, dat de mensch, dank zij den eigendom over economische goederen, vrij, naar eigen inzicht en met persoonlijke verantwoordelijkheid, aan den economischen arbeid kan deelnemen. Daardoor nu is de plutocratie ook een vijand voor de persoonlijke vrijheid. Immers hij, die het levensonderhoud voor zich en de zijnen moet verdienen, verkrijgt juist door de vrije beschikking over productiemiddelen de gewenschte vrijheid.
Wie niet tot de wereld der ondergeschikte arbeiders behoort, kan zich misschien moeilijk voorstellen, wat bij zoovelen, wier kostwinning afhankelijk is van anderer willekeur, het besef der bestaansonzekerheid voor uitwerking kan hebben. Beter dan ik het u zou kunnen zeggen, geeft een beschrijving van een arbeider (uit H.) den invloed weer, welken vooral de groote fabriek kan uitoefenen. De verbeten woede in den toon wil ik u hierbij niet besparen. Ze is een tragisch bijproduct van het huidige kapitalisme.
‘Wat de fabriek, waar ik nu werk, tot een hel maakt, is 't doortrapte uitknijpsysteem, dat er wordt toegepast bij 't uitwerken van de tabak. 't Zou me te ver voeren je dat begrijpelijk te maken en wellicht interesseert het je
| |
| |
niet zoo erg. In hoofdzaak bestaat het systeem daarin, dat men te weinig tabak verstrekt voor 't aantal sigaren dat er “uit” gemaakt moet worden. Tabak tekort komen is iets heel ergs. Er mee uitkomen is onmogelijk. Kom je er mee uit, dan mankeert er iets aan je sigaren en worden je aanmerkingen gegeven. Wij werken met de tabak niet samen, omdat dit op zoo'n groote fabriek niet mogelijk is. Ieder is dus op zich zelf aangewezen. De een werkt zuiniger als de ander en zoo zijn de tekorten verschillend. Komt men op 't einde der week tabak tekort, dan kan men de portie voor de volgende week krijgen. Ten laatste echter stijgen de tekorten tot zulk een hoogte, dat ook de portie voor de volgende week geen uitkomst meer geeft. Men gaat er dan toe over collectief schuld te bekennen, waarop de zaalchef de tekorten noteert en alles gelijk gemaakt wordt. In het noteeren van die tekorten zit het sinistere. Dit gebeurt met de bedoeling om te peilen welke sigarenmakers het voordeeligst zijn in 't tabak uitwerken. Bij eventueele slapte gaan de onvoordeeligsten 't eerst de laan uit.
Vaak blijkt ook eerder dat je tabak tekort komt. Wanneer je bijvoorbeeld ander werk te maken krijgt, moet je 't voor de oude week doen met de tabak van die week, omdat je bij 't andere werk, andere tabak krijgt. De tabak van de nieuwe week kan dan geen uitkomst geven. 't Eenigste wat er opzit is naar de meesterknecht (hier “meester” genoemd, om in ons 't besef van slavernij levendig te houden) te gaan en deemoedig schuld te bekennen. 'k Heb ruwe kerels, groote praatjesmakers, gezien, zweetend van angst, omdat ze hun kaarten moesten openleggen. 't Is mij nog niet overkomen dat ik deze angstige oogenblikken moest doormaken, maar wat de sigarenmakers er van vertellen is niet moedgevend. De “meester” is een beleefd, beschaafd mensch: een heer. Hij valt niet uit, en gebruikt geen ruwe termen. Hij “zuigt” en verlangt geen tegenspraak. Die 't waagt zich
| |
| |
te verdedigen is uit de gratie en kan rekenen op goedkooper werk. Een poosje voor ik er werkte, heeft ie met z'n zuigen een sigarenmaker zoo overstuur gemaakt, dat deze de stommiteit uithaalde 'm bij z'n strot te grijpen. Men heeft de man van 'm afgetrokken en een moord voorkomen. De gespannen toestand tusschen patroon en z'n getrouwen en 't sigarenmakerspersoneel, blijkt hieruit, dat men deze sigarenmaker niet durfde ontslaan. Het gevolg ervan zou een staking geweest zijn. Heb je schuld bekend, heb je zachtmoedig alles geslikt, dan kun je naar de zaalchef gaan en hem mededeelen, dat de meester heeft goedgevonden, dat je voldoende tabak verstrekt wordt om je sigaren te kunnen afmaken. Bij deze tabaksmisère komt dat men hooge eischen stelt aan 't werk. Bij 't zuinige tabakwerken is dit 'n groote rem voor 't maken van een flink getal sigaren.
Over 't geheel genomen wordt er weinig verdiend en dat in, en ook vooral, door al dat beroerde, zenuwsloopende gedoe. Er zijn geregeld ongeveer 15 sigarenmakers ziek, meest zenuwziek. Dit typeert den toestand: zenuwziekte! 'k Denk met heimwee terug aan 't gemoedelijke fabriekje waar ik weggegaan ben. Moest ik nog besluiten, ik zou blijven en taakwerk voor lief nemen en ik zou 't risico aanvaarden al dan niet bij de menschen te behooren, welke geen ontslag gekregen hebben. Maar om daar zoo spoedig weer werk te gaan vragen doe ik niet. Trouwens, op 't moment, nu er menschen op straat staan, heb ik toch geen kans. En vandaag of morgen zal dat fabriekje wel heelemaal verdwijnen. De groote fabrieken worden steeds grooter, ze vreten de kleine op en 't leven wordt er ongenietbaar door. Tenminste voor de groote massa. En daar behoor ik bij. Een ijverig lezer ben ik geworden van de advertentie-rubriek in de kranten, waarin personeel gevraagd wordt, maar er is zoo weinig vraag. Wat men noodig heeft zijn meisjes en jongens, kinderen; de volwassenen zijn te duur. De wereld wordt zoo hopeloos.
| |
| |
Over de toekomst durf ik niet denken. Het heden is al zoo benauwend. Het werk van m'n broers lijkt me ideaal. Ze zijn vrij, hebben vast werk, zijn niet afhankelijk van een patroon die hen aan 't werk kan laten of wegschoppen zooals hij dat wil, omdat zij de klanten hebben en bij eventueele kwestie, voor zich zelf kunnen beginnen. Maar ook daarvoor maak ik geen kans en ik zou er denkelijk ook niet sterk genoeg voor zijn. M'n zwakke body speelt me ook nog parten. Zooals ik al zei: de wereld is zoo hopeloos. 'k Bid veel om uitkomst, maar bidden schijnt ook weinig te helpen. En zoo zeul ik maar voort, zonder hoop, in een wereld waar ik blijkbaar niet hoor, totaal overbodig ben.’
U noemt dezen brief misschien de overdrijving van een enkeling. Maakt U niet zoo makkelijk van een onrustbarend probleem af, dat u zelf niet aan den lijve hebt voelen schrijnen. De gevoeligen lijden er meer onder dan de velen, die hierin vereelt zijn. De grond van de ‘beroerdigheid’ lijkt mij het gevoel van onzekerheid, het besef, een speelbal te zijn van anderen. Dit besef kweekt een minderwaardigheidscomplex, een drukkend gevoel, niet als medemensch te gelden. Daarin ligt misschien de heele kern van het arbeidersvraagstuk. - Ook al stelt men de situatie niet zoo scherp - inderdaad zijn verschillenden (vooral wel onder de hoogere geëmployeerden) betrekkelijk zeker van hun bestaan -, dan toch wat een verlies aan individueel initiatief en individueele toewijding blijft hier te vreezen!
Ten aanzien van eigendom en vrijheid zou men dus het communisme zeker niet erger kunnen achten dan de plutocratie. Waarbij nog dient overwogen te worden, dat voor ons het eerste slechts een gevaar, het tweede echter steeds ernstiger werkelijkheid is. Maar, zal men zeggen, met het gevaar voor eigendom en vrijheid zijn de bedenkingen tegen het communisme niet uitgeput. Het tast ook andere, nog
| |
| |
hoogere, waarden der christelijke beschaving aan. Het voert stelselmatig strijd tegen de opvattingen omtrent huwelijk en gezin, welke in de landen van het Westen nog als geldend worden aangewezen. De bolsjewieken zelf zijn daarvan onze getuigen. Men leze het welsprekende boek van de schrijfster en diplomate Kollontay. Onder den titel: Wegen der liefde, aanvaardt, ja bepleit zij de verbreking van blijvende banden tusschen man en vrouw, tusschen ouders en kinderen.
Is er echter wel voldoende reden voor de volken van de Vereenigde Staten en West-Europa om hiervan aan het communisme een verwijt te maken? Het gaat hier werkelijk om het behoud van instellingen, aan welke zeer hooge waarde is toe te kennen. Maar wat is de practijk bij deze volken? Ook hier merkt men hetzelfde aanvretingsproces, dezelfde decadentie. De vorm van huwelijk en gezin laat men bestaan, maar deze wordt steeds meer een leege schaal. Het aantal echtscheidingen neemt onrustbarende afmetingen aan. Niet slechts in de Vereenigde Staten. De juridische formaliteiten van 't huwelijk zijn dezelfde gebleven, maar de huwelijkstrouw gaat vervluchtigen. Evenzoo gaat het met het gezinsleven. Kunstmatige kinderbeperking neemt geregeld toe. Voor die gezinnen, waar in het algemeen nog de meeste kinderen geboren worden, in de klasse der armen, laten wetgever en rechter steeds meer overheidsbemoeiing toe. Wat blijft er van het gezinsleven over, als de kinderen gaan ontbreken of als de overheid de zeggenschap en verantwoording van de ouders steeds meer wegneemt?
Al zou dit verschijnsel niet geheel aan het huidige kapitalistische stelsel mogen worden toegeschreven, toch draagt dit een belangrijk deel der schuld. Lage loonen en bestaansonzekerheid werkten, vooral in de vorige eeuw, noodlottig op het gezinsleven der arbeiders. Men denke aan de slechte woningtoestanden van dien tijd. De woning nu is bestemd om een bescherming te vormen voor het gezinsleven. My
| |
| |
house is my castle, dient voor alle gezinnen te gelden. Het gezin is als een kasplant. Slechts binnen de muren van behoorlijk ruime en lichte woningen kan het in den regel bloeien en goede vruchten dragen. De stoffelijke nood is tegenwoordig wel belangrijk verminderd. Maar men behoeft slechts in de nieuwe volkswijken van Amsterdam rond te zien, om te begrijpen, dat het huisgezin thans evenmin de vereischte beschutting heeft. Het zijn geen afzonderlijke huizen, het zijn - volgens den geijkten term - massale kazernes, waarin de gezinnen hun intrek moeten nemen.
De overmatige rijkdom van de upper ten in het economisch leven heeft evenzeer schade gebracht. Zij heeft de zucht naar weelde en genot bevorderd; afkeer en vrees voor de lasten van huwelijk en gezin waren de gevolgen. Deze begeerte heeft thans ook de andere klassen aangeraakt. In hooge mate wordt zij versterkt door de winzucht der ondernemers. Men ziet de zaken wel heel eenzijdig, men laadt zelfs de verdenking van schijnheiligheid op zich, als men de arbeiders een verwijt maakt van overmatige genietingen. Let maar eens op de etalages der modemagazijnen, op de lokking der drank- en danspaleizen, op de juist de begeerigheid prikkelende bioscoopvoorstellingen. Het is waarlijk een treffend tafereel, iemand te zien hoofdschudden over de spilzucht der arbeiders, terwijl hij intusschen rustig de dividenden opstrijkt van kunstzijdefabrieken, klankfilmondernemingen, enz., welke juist dank zij de prikkeling dier spilzucht goede zaken konden maken.
De danshuizen in het bijzonder hebben heel wat meisjes uit het volk ten ongeluk gebracht. Zij brengen deze meisjes in een schijnwereld van weelde, welke bij de maatschappelijke positie, waarvoor de meisjes bestemd zijn, schril afsteekt. En hoevelen hebben er haar onschuld verloren, hoevelen zijn er misschien tot stille of openlijke prostitutie afgezakt! De ervaring, die leden van voogdijraden, van vereenigingen tot bescherming van meisjes, enz., opdoen, logenstraft een makkelijke gerustheid. Trouwens, omtrent
| |
| |
de houding, die men tegenover dergelijke meisjes behoort aan te nemen, blijken soms eigenaardige opvattingen door te dringen. Een gezeten burger had gehoord van klachten over de gevaren, die meisjes zouden beloopen in een ‘net’ danslokaal, waarvan hij in zijn functie financieel voordeel trok. Zelf trok hij op onderzoek uit. Het resultaat stelde hem blijkbaar volmaakt gerust. ‘'t Was er gewoonweg keurig, mijnheer. Alle heeren waren in smoking.’ De ridderlijkheid zat voor hem blijkbaar in het costuum. Een typisch staaltje van veruiterlijking, van uithollen der deugd, in verband met de geldelijke winst. In den riddertijd stelde men zich niet zoo gauw tevreden.
Een noodlottigen factor vormt ook de meisjes-arbeid, welke juist bijzonder veel voorkomt in luxe-industrieën. Den verderfelijken invloed, welke de fabrieksarbeid der latere huisvrouw op het toekomstig gezin moet uitoefenen, behoef ik niet uiteen te zetten. Ieder, die zich hieromtrent bezint, moet de schrik om het hart slaan voor de toekomst van huwelijk- en gezinsleven, juist in de arbeidersklasse, waarin deze tot nog toe voor een groot deel bewaard zijn gebleven. Ook de middenklasse, waarin velen nog steeds de last van een groot gezin aandurven, ondervindt de schadelijke werking ervan. De huismoeder vindt steeds moeilijker de dienstbode, welke zij voor de vervulling harer zware plichten hard noodig heeft. Dit is evenzeer een sociale nood. Huwelijks- en gezinsleven zijn er nauw bij betrokken.
De plutocratie heeft de huidige samenleving tot verzadiging toe doortrokken. Als zij groote schuld draagt aan de ondermijning van huwelijk en gezin, hoevelen van ons zijn dan niet mede verantwoordelijk? Laat ons voorzichtig zijn met het werpen van steenen naar Rusland. - Eén zaak liet ik tot nu toe onbesproken. En deze is, sinds het pauselijk woord, heel bijzonder actueel. Zij betreft de godsdienstvervolging in Rusland. Dit is werkelijk het verschrikkelijkste van al de onheilen, welke het communisme in Rusland aan- | |
| |
richt. Verhinderen van de vrije uitoefening der godsdienstplichten, vervolgen, tot den dood toe, van priesters en voorgangers, bespotten en lasteren van godsdienstig leven, en van Christus zelf. En bovenal: de opvoeding der jeugd zonder, neen tegen God. De protesten van de heele beschaafde wereld, ook in ons land, zijn dus volkomen te begrijpen. En van die zijde ook volkomen gerechtvaardigd?
Ook hierbij verdient de situatie in deze protesteerende beschaafde wereld bezien te worden. De godsdienst wordt daar niet door de overheid, of met haar welgevallen, bestreden en bespottelijk gemaakt. Wat bestaat er niet een groote verdraagzaamheid ten aanzien van de belijdenis der verschillende godsdienstige overtuigingen! Het Christendom wordt er zelfs op allerlei wijzen gesteund. Zou het er dus inderdaad zoo gunstig gesteld zijn met de houding ten aanzien van het godsdienstig leven?
Deze verdraagzaamheid is in de huidige verdeeldheid op zich zelf wenschelijk. Uit welke geestesgesteldheid is zij echter voortgekomen? Uit liefde voor het godsdienstig leven, uit het besef, dat godsdienst en dwang kwalijk tesamen gaan? Of misschien veeleer uit onverschilligheid, uit scepticisme, dus veeleer uit het tegendeel van liefde? Zij heeft haar uitgangspunt in de 18e eew, den tijd der godsdienstige onverschilligheid. En deze steun van allerlei godsdienstige overtuigingen, komt die voort uit eerbied voor den godsdienst, als het dienen van God als de opperste Majesteit? Veelal bestaat daarbij niet eens een voorkeur voor de christelijke godsdiensten. De houding der Fransche overheid tegen de Katholieke Kerk in Frankrijk blijkt heel wat minder welwillend dan tegenover het Mohamedanisme in Algerije. De reden van de min of meer voor den dag tredende bescherming ligt kennelijk niet zoozeer in de waarde van den godsdienst op zich zelf. Maar veeleer in bijkomstige werkingen ervan. Godsdienst is privaatzaak. De Staat bemoeit zich in beginsel niet met het godsdienstig leven. Hij aanvaardt slechts, dat voor velen zijner onderdanen gods- | |
| |
dienst groote waarde blijkt te hebben, en meent, dat deze menschen bij het godsdienstig spel niet moeten gestoord worden.
Maar intusschen wordt het aantal godsdienstloozen steeds grooter. En de propaganda tegen God, in allerlei vormen, wordt rustig aangezien. Ook daartegenover is de overheid zoo verdraagzaam. Een godslastering wordt ongestraft gelaten. Wee echter den dienaar van God, die verontwaardigd den godslasteraar beleedigen zou. De eer van God laat de overheid koud. Maar de eer van den godslasteraar wordt door haar met de strafwet beschermd. Dit onderscheid is kenmerkend voor de houding, die de overheid tegenover den godsdienst aanneemt. Met argumenten, die van juist heel bijzonder correcte houding tegenover godsdienst zouden moeten blijk geven.
Gods eer zou te verheven zijn, om met zulke grove middelen als straffen gehandhaafd te worden. God zou trouwens veel te verheven zijn om zich aan het aardsche gedoe te storen. Het standpunt reeds der 18e eeuwsche deïsten. Het standpunt van de menschen, die tegenover hun medemenschen vóór alles afstand wenschen te bewaren. En ditzelfde verlangen dan ook maar bij God veronderstellen.
Vooral hetgeen in den godsdienst gewaardeerd wordt, geeft aanwijzing, dat de godsdienst in de huidige samenleving leeggemaakt wordt. Dat hij van de hoogste plaats, die hij krachtens zijn eigen aard moet innemen, teruggedrongen wordt, zelfs tot een positie van dienstbaarheid. Hier speelt ook het huidige kapitalisme een rol. Hier komt ook zijn verantwoordelijkheid in het spel. Ik hoorde een aan het economisch leven gelieerd staatsman, eenige jaren geleden overleden, den godsdienst eens prijzen. Voor zich persoonlijk bleek hij er minder voor te voelen, maar hij waardeerde het godsdienstig leven als een uitstekend ding voor het volk. Het houdt de menschen rustig, niet waar, en tevreden met hun bescheiden lot. Ik voor mij hoor liever het Voltairiaansche: Ecrasez l'infame, dan deze - stellig onbe- | |
| |
doelde, maar daarom des te meer typeerende - vernedering van den koning tot de rol van een dienstknecht. Godsdienst is alles of niets. Hij is het hoogste, of heelemaal geen godsdienst. Het is, zou ik durven zeggen, beter, dat de godsdienst verdwijnt, dan dat hij slechts dienen moet als politieagent bij de brandkast. Christus stelde het alternatief: God dienen of den mammon. Er blijken er tegenwoordig te wezen, die God zelf dienstbaar willen maken aan den mammon.
Is de eeuwenlange uitbuiting der koloniën door het Europeesche kapitalisme niet de grondoorzaak, waarom in de koloniale bevolkingen terughouding bestaat ook tegen het Christendom, dat hun door Europeanen gepredikt wordt? Ik geef graag toe, dat de toestand thans minder erg is. Maar beperking van misbruiken is geen afdoend herstel tegen zoo groot onrecht van zoo langen duur. En nog minder maakt men de zaak goed, door de inheemsche religie tegen het Christendom te beschermen. Er zijn teekenen, dat de vergelding van het Oosten gaat komen. Moge het niet te laat wezen, om de volken der koloniën het verschil te doen zien tusschen plutocratie en christendom. En mogen de katholieken er zich voor hoeden, op het laatste moment zich solidair te gaan maken met het koloniale kapitalisme, waarvan ze tot nog toe - tot hun geluk - verre gehouden zijn.
| |
II
Wil men dus de verdediging opvatten van eigendom en vrijheid, van huwelijk en gezin, en van den godsdienst, dan moet men de wapenen richten niet slechts tegen het dreigende communisme, maar ook tegen de heerschende plutocratie. Het is moeilijk uit te maken, welke dezer beide vijanden de ergste is. Het communisme is feller, radicaler. Maar voor ons is het nog slechts een gevaar in de toekomst. De plutocratie gaat meer geleidelijk te werk. Zij gebruikt minder geweld. Zij laat zelfs met zich praten, en schijnt
| |
| |
vatbaar voor verbeteringen. Althans, zij laat verwijdering der ergste excessen toe. Maar tevens is het voor ons een werkelijkheid van het heden. Wij ondergaan dagelijks, en steeds sterker, haar invloed.
Uit dit onderscheid in positie is misschien te verklaren, dat we bij een oppervlakkig onderzoek de noodlottige werkingen van de plutocratie zooveel minder bemerken dan van het communisme. Het blijkt gemakkelijker, een groot verschijnsel op een afstand waar te nemen, dan als men er midden in leeft. Bovendien maakt het communisme veel meer gerucht, laat de communistische propaganda, met alle geheime cellenbouw, zich veel meer in de kaart kijken dan de plutocratie. Als men de zaken maar rustig hun gang laat gaan - een aantrekkelijke houding voor de meeste menschen - zal deze vanzelf de oppermacht verwerven.
Dit verschil in tactiek hangt samen met het eigenaardige geval, dat het communisme duidelijke beginselen heeft, waaruit het rechtstreeks voortkomt. Beginselen van het slechtste soort, maar toch beginselen. Van de plutocratie kan men echter nauwelijks zeggen, dat zij er beginselen op na houdt. Zij laat zich daar zelfs op voorstaan. Zij zou niets met levensbeschouwing en ethiek te maken hebben. Niets meer zijn dan een economisch stelsel in hoogen graad van ontwikkeling, gericht op de doelmatige voorbrenging van economische goederen. Dit geeft aan de plutocratie haar onschuldig voorkomen. Zij schijnt alle hoogere goederen volkomen ongemoeid te laten. Maar intusschen, zooals ik trachtte aan te wijzen, holt zij ze uit, zoodat er niets dan de vorm, de uiterlijke schijn, de gevel, van overblijft. Zij bewaarheidt Christus' woord: Wie niet vóór mij is, is tegen mij.
Is de plutocratie dan niet met eenig verklarend beginsel in verbinding te brengen? Inderdaad is er een, verscholen in de bewering, dat zij zich uitsluitend met economische goederen bezig houdt. Daarin steekt een beginsel van orde- | |
| |
ning. Daarnaar maakt zij haar orde van waarden. In de plutocratie ziet men het laatste stadium van het stelsel, dat den economischen arbeid tot een autonoom terrein maakte, alleen aan de eigen wetten onderworpen. Op dit terrein staat bovenaan, met uitsluiting van hoogere overwegingen, het belang der ondernemingen. Winst maken, macht uitbreiden, zijn de eenige richtsnoeren, waarnaar men zich in het exclusieve kapitalisme richt. ‘Zaken zijn zaken’, is het versluierde levensbeginsel der plutocratie. Ethiek en religie kunnen ongemoeid gelaten worden, voorzoover zij de zaken niet schaden. Vaak zal het leven volgens zedelijkheid en godsdienst, vooral bij anderen dan de belanghebbenden, voor de zaken zelfs nuttig zijn. Maar als de onderneming meer voordeel zou hebben bij negeeren dezer beiden, zal men zich door ethiek en religie niet laten weerhouden.
Ook hier, op het gebied der beginselen bestaat een merkwaardige overeenkomst tusschen communisme en plutocratie. Beide richten zich tegen de orde, tegen de hiërarchie der waarden, in de christelijke moraal opgesteld en door het Kerkelijk gezag, zoolang het de kans ertoe kreeg, gehandhaafd. Beide stellen daartegenover een andere rangschikking op, een nieuwe moraal, waarin het lagere de plaats inneemt van het hoogere. In het communisme geschiedt dit met meer logische consequentie. Het is immers ontstaan in de logische kop van Marx, en doorgedacht door Lenin. Diens gedachtewerk, en gedachtewisselingen met geestverwanten in de Zwitsersche ballingschap werd destijds hoogstwaarschijnlijk als ijdel theoretiseeren aangezien, terwijl het inderdaad de Russische revolutie gemaakt heeft. De Russische communisten meten de waarde van alles naar hetgeen zij zich ten doel gesteld hebben: het bereiken van het communistisch ideaal door de wereldrevolutie en de dictatuur van het proletariaat. Een ideaal van stoffelijk welzijn, waarbij het materieele bovenaan staat. Daarom storen zij zich niet aan wat bij ons als goed en
| |
| |
kwaad geldt. Voor hen geldt slechts datgene als goed of kwaad, wat voor hun doel nuttig of schadelijk is. Geen strijd tegen de moraal op zich zelf, maar vestiging van een nieuwe, communistische, moraal. Waarin met de slakken der huidige schijnheiligheid ook het goud der deugd wordt opgeruimd.
In de plutocratie is de vorm verschillend, maar in wezen geschiedt er hetzelfde. Het plutocratische stelsel is niet uitgedacht door theoretische denkers. Het heeft zich gevormd door de daadkracht van energieke mannen der practijk. Daarom treedt er de theorie, de wijziging in de moreele oriënteering minder op den voorgrond. Zij is er echter uit de practijk op te diepen. Het belang der onderneming, ook een stoffelijk belang, is er de maatstaf voor alle dingen. Eerst alleen voor het economisch handelen. Maar het leven is een samenhangend geheel. Het van de heerschappij der christelijke moraal losgemaakte stuk ging het geheel beheerschen. Steeds meer, naarmate de onderneming meer op den heelen mensch beslag ging leggen. Een nieuwe maatstaf dus, en een die moreele kleur had. Prijzenswaardig werd hij, die succes in zijn zaken wist te behalen. Een nieuwe moraal, geheel gericht op de bevordering van de belangen van handel en nijverheid.
Moet dan de leuze der katholieken in de huidige crisis aangevuld worden als: strijd tegen communisme en plutocratie beide? Beide richten zich immers tegen dezelfde hooge waarden, zij het op verschillende wijze. Reeds om het communisme doelmatig te bestrijden, moet men zich evenzeer tegen de plutocratie weren. Deze vormt immers - nog afgezien van de geestverwantschap tusschen beide - de vruchtbaarste voedingsbodem voor het communisme. Hoe machtiger de plutocratie wordt, des te grooter wordt het aantal der bezitloozen. En juist uit deze recruteert het communisme zijn aanhangers. De communisten zelf - het is een Marxistisch dogma - achten de plutocratie hun weg- | |
| |
bereidster. Zij centraliseert de ondernemingen in steeds weiniger en steeds omvangrijker groepen. Deze centralisatie maakt overneming van het geheel door de gemeenschap zooveel te makkelijker.
Bovendien moet eenzijdigheid in den strijd zich wreken. Hoelang hebben de katholieken moeten zuchten onder de noodlottige vereenzelviging van de zaak der Kerk met die van het ancien régime! In Frankrijk is men de gevolgen daarvan nog steeds niet te boven. De Fransche revolutie was gericht tegen troon en altaar. Om wille daarvan, dat zoowel de revolutionnairen als het gros der katholieken ancien régime en Kerk solidair achtten. In de huidige revolutie dreigt de misvatting, dat men de zaak van het tegenwoordige kapitalisme en de Kerk vereenzelvigt. Dit gevaar is des te ernstiger, omdat de plutocratie thans wel machtig is, ook wel machtiger zal worden, maar toch binnen misschien afzienbaren tijd dreigt ineen te storten. De Kerk zou zich verbinden met een slechte en in den grond zwakke zaak. De plutocratie draagt de kiemen van haar eigen ondergang in zich. Misschien omdat zij niet op klare, in elk geval omdat zij niet op ware beginselen gegrondvest is. De ontwikkeling groeit boven menschelijke draagkracht uit. Zijn het geen veege teekenen: de veelvuldigheid, hevigheid en langdurigheid der economische crisissen, de overspanning van reclame en andere middelen tot kunstmatige uitbreiding van afzetgebied?
In het wezen en in de geschiedenis der Kerk zijn ook allerminst aanknoopingspunten te vinden voor een verbond met de plutocratie. Zij is gegroeid tegen de voorschriften der Kerk in (b.v. het woekerverbod), en nadat het gezag, door de Kerk over het staatkundig en economisch leven in de Middeleeuwen uitgeoefend, was terzijde geschoven. Zij heeft zich in de katholieke landen - men denke speciaal aan Spanje - het minst kunnen ontwikkelen. - Er zijn trouwens aanwijzingen genoeg, voor ieder die onbevangen de situatie beziet, dat ook thans het kerkelijk gezag met de
| |
| |
plutocratie geen gemeene zaak maakt. Dit vormt een groot lichtpunt in de positie der Kerk, en geeft vertrouwen, dat Zij de huidige sociale revolutie met beter succes zal doorkomen dan de revolutie van 1789. Er bestaat sinds tientallen jaren een katholieke sociale beweging, door het hoogste gezag in de Kerk gesteund en geleid. De ideeën-verspreiding in Frankrijk, met de jaarlijksche ‘semaines sociales’, de sociale organisaties in Duitschland en elders, het optreden van figuren als de Mun, von Ketteler, Manning, Ariëns, om slechts de overledenen te noemen, en bovenal de lichtende encyclieken van paus Leo XIII, zijn alle teekenen voor vertrouwen in de toekomst. In de toekomst van de Kerk, en naar mijn innige overtuiging ook in de toekomst van de huidige samenleving en beschaving.
Zoo juist zette ik een vraagteeken achter een leuze voor de Katholieken: tegen communisme en plutocratie. Ook deze leuze is onvolledig. Het voornaamste ontbreekt eraan. De Kerk is bovenal positief. Ze zegt niet slechts, hoe het niet moet, maar geeft de richtlijnen voor wat het wel moet wezen. In het werk van het vorige geslacht vinden de Katholieken aanwijzingen voor de toekomst. De encycliek Rerum Novarum is een kostbaar document, niet slechts om te bewaren of om uit te citeeren, maar om voorlichting te geven voor de vervulling, de verwerkelijking, die de taak van het huidige katholieke geslacht is. Wij moeten op het sociale terrein de waarheid aan de overwinning helpen. Dat aan de waarheid de ein doverwinning zal wezen, ontslaat ons niet van den plicht, om aan haar overwinning ook op het huidige moment mee te werken.
Wat is daarvoor noodig? Wat is onze actueele sociale taak? Als ik de beteekenis van deze vraag nog eens geaccentueerd heb, meen ik reeds veel gedaan te hebben. Zooals meer uiteenzettingen gaat de mijne eindigen op het punt, waarop ze juist interessant belooft te worden. Eenige aanwijzingen waag ik voor een beantwoording der
| |
| |
gestelde vraag te geven. Slechts die groep kan overwinnen, die weet wat zij, ook onmiddellijk, wil. Weten wij, katholieken, voldoende, wat wij op sociaal terrein willen? De plutocratie heeft het heden, en men weet daar heel goed wat men wil. De communisten, en min of meer ook de socialisten, hebben een duidelijk sociaal program. Het zou noodlottig zijn, als wij met onze beginselen, ook op sociaal gebied, niet tijdig een eigen programma zouden hebben. Een program, wel aansluitend aan de huidige situatie, maar tevens een toepassing vormend van de katholieke beginselen.
Hebben wij echter wel een afzonderlijk program noodig? Zijn de katholieke beginselen niet, als de waarheid, juist in het midden gelegen? In dien zin, dat we iets, het meer gematigde, nemen van elk der extreme groepen en deze stukken dan tezamen voegen. Daarmede kan inderdaad voorloopig eenige bevrediging verkregen worden voor de verschillende belangengroepen, die zich onder de katholieken bevinden. Maar deze weg tot het samenstellen van een program geeft niet de juiste richtsnoer. De katholieke beginselen zijn niet afhankelijk van wat tegenstanders, uit onderling tegengestelde kampen, beweren, noch ook van wat om bepaalde tegengestelde groepsbelangen gewenscht wordt. Bij de toepassing der katholieke beginselen - dit is het juiste van die gedachte dat de waarheid in het midden ligt - zal wel achteraf blijken, dat het katholieke programma het goede, dat de tegenstanders hebben, en waarop zij juist drijven, omvatten kan. Maar alleen als men uitgaat van die beginselen, krijgt men een program, dat in plaats van een verzameling scherven een geheel vormt.
Ook daarom zou men kunnen betwijfelen, of er wel van een eigen program kan gesproken worden, omdat op sociaal terrein, hetgeen toch het terrein van de menschelijke natuur, en niet van het bovennatuurlijke is, de katholieken niets anders voorstaan, dan wat door elk redelijk wezen
| |
| |
kan, en zelfs zou moeten, worden aanvaard. Daartegenover staat echter vooreerst, dat natuur en genade in de werkelijkheid niet te scheiden zijn. De mensch en de gemeenschap zijn niet te scheiden in twee helften, de natuurlijke en de bovennatuurlijke. Bovendien is het nu eenmaal een feit, dat verschillende natuurlijke waarheden het best bij de Kerk bewaard zijn. Het huwelijk is een voorbeeld uit vele. Wel zal achteraf kunnen blijken, dat het meerendeel van hetgeen de Katholieken op sociaal gebied wenschen, ook door vele anderen als de juiste oplossing zal worden gewaardeerd, maar ook weer alleen, als we ons op de katholieke beginselen bezinnen.
Nu verkeeren de Katholieken op het oogenblik in de merkwaardige positie, dat zij de kracht van hun eigen beginselen wantrouwen. Ze achten deze wel goed en schoon. Maar willen vooral met hun voeten op den bodem der huidige werkelijkheid blijven staan. Het woord is gevallen uit den mond van mgr. Nolens zelf, dat men zich hoeden moet voor experimenten. Deze gereserveerde houding moge te verklaren zijn tegenover een vroegere periode, waarin men door beginselen alleen, zonder de noodzakelijke rekening te houden met de concrete feiten, alles trachtte op te lossen. Maar daarom is de tegenwoordige houding niet minder eenzijdig. Juist dat woord tegen experimenten, indien men het goed verstaat - hetgeen misschien niet wil zeggen: overeenkomstig de bedoeling van den spreker -, geeft al een waarschuwing ertegen, om maar te blijven staan op den grond, waarop we thans zijn terechtgekomen. En een waarschuwing, om toch ook uit te zien naar de richtlijnen, die op redding uit den huidigen nood wijzen. We leven immers tegenwoordig in één afschuwelijk experiment, de mechaniseering, wat mooier genoemd rationaliseering, van den mensch, de inrichting van de geheele menschengemeenschap tot enkele economische bedrijven. Om daar ons uit op te trekken, om b.v. de leer van den rechtvaardigen prijs weer toe te kunnen passen, hebben wij toch wel iets
| |
| |
van boven den grond noodig, de leiding en bezieling door de beginselen.
De vraag naar het eigen program wordt niet opgelost met de slagwoorden conservatief of vooruitstrevend. Wij zijn geen van beiden of allebei, naar men het opvat. We strijden voor behoud, tegenwoordig eerder voor herstel, van het goede in de samenleving. Eigendom, in zijn vollen socialen zin. Dus niet alle productiemiddelen in handen van de gemeenschap, nog minder echter in de macht van eenige weinige monopolisten achter de schermen. Maar zooveel mogelijk eigen beschikking van den producent zelf over de productiemiddelen, waarmede hij, door den arbeid van zijn geest en handen, produceert. En daardoor vrijheid, binnen de heilige orde. Dus geen vrijheid tot uitbuiting van anderen, noch tot eenige andere dwingelandij. Maar vrijheid, gebonden door samenwerking, ten einde ieder in de gemeenschap gunstige voorwaarden te geven om volgens zijn geweten zijn levensdoel te bereiken.
Huwelijk en gezin ook, steunend op reinheid en toewijding. En daarvoor scheppen van een toestand, waarin ook het groote gezin economisch kan leven. Het huidige maatschappelijke leven gaat zich op allerlei wijzen aanpassen aan wat steeds meer normaal wordt: het kinderarme gezin. Daartegenover moeten wij, door den zedelijken steun van onzen eerbied voor den kinderzegen, door de bevordering van passende woningen voor groote gezinnen, door belastingpolitiek enz. enz., den grooten gezinnen geestelijk en stoffelijk ruimte geven om te leven. En ons vooral niet vergenoegen met lofzangen op het geluk van een rijken kinderzegen. Wat zouden de boeren in de huidige landbouwcrisis zeggen, als we hun tot troost het gedicht van Poot voordroegen: hoe genoegelijk rolt het leven van den nijv'ren landman heen!
We strijden ook om verbetering van de samenleving. Als het om het bereiken van iets goeds gaat, zijn we vooruit- | |
| |
strevend. We beseffen, dat deze wereld onvolmaakt is. En het ook zal blijven. Maar wat van den Schepper kwam, is door den zondeval niet volkomen bedorven. En wat menschenhanden en hoofden ermede bereikt hebben, kunnen ook wij vaak aanvaarden. We staan in een wereld, die zich ver, en steeds verder, van het Christendom gaat verwijderen. Met veel van de huidige beschaving, met het positieve deel ervan, moeten wij hetzelfde trachten te doen, wat de Kerk tevoren gedaan heeft met de beschaving van de Romeinen en later van de Germanen. We moeten het trachten te kerstenen.
De moderne wereld bevat immers veel goeds, dat waard is gedoopt te worden. Hoeveel mogelijkheden biedt ons de techniek! Ze wordt wel aansprakelijk gesteld voor de huidige wantoestanden. Ten onrechte: doode dingen kunnen geen immoreele toestanden teweeg brengen, tenzij de levende mensch ze ertoe aanwendt. De machine is gebruikt tot het maken van groote ondernemingen. De electriciteit kan aangewend worden om den economischen arbeid te decentraliseeren, en het klein-bedrijf in eere te herstellen. Een electrische motor behoeft immers maar weinig plaats in te nemen. De moderne verkeersmiddelen verder kunnen bijdragen tot de oplossing der woningnood. Ze kunnen den vloek der groote steden helpen opheffen. Ze maken het mogelijk, dat de arbeider in een eigen huisje woont buiten de stad zelf, waar hij zijn arbeid heeft te verrichten. Radio, en vooral ook film, kunnen machtigen invloed ten goede uitoefenen, als we ze tot draagsters van goede ideeën weten te maken.
Men denke ook aan het geestelijke goed, dat de moderne wereld heeft gebracht. In het organiseeren b.v., in den toenemenden drang tot samenwerken, ligt een voortreffelijke gedachte. Men gebruikt ze thans teveel om arbeiders uit te buiten, of om klassenstrijd à tort et à travers te voeren. Men kan de samenwerking ook consequent doorvoeren, en ze richten op het vreedzaam samenleven van
| |
| |
de verschillende klassen, elk in haar eigen functie, op den grondslag van rechtvaardigheid en naastenliefde. Al wordt klassenstrijd, als middel, daarmede voorloopig wel niet uitgeschakeld.
Bij de beoordeeling van het geestelijk aspect der moderne wereld late men ook niet door zwartkijkerij 't juiste inzicht vertroebelen. In het voorgaande keerde ik de donkere zijde, in communisme en plutocratie, naar voren. Daarmede is echter niet alles gegeven, wat zich in den modernen tijd vertoont. Ook deze beide hebben hun lichtpunten, al vallen ze haast weg naast de schaduwplekken. Men richte de aandacht telkens nauwkeurig op alles, wat thans in allerlei geestelijke bewegingen, bij enkelingen en groepen, waar te nemen is. Er is bij verschillenden kentering ten goede aan te wijzen. Men lette op hetgeen van den kant van ondernemers vaak aan den dag treedt. Het is te betwijfelen, of de economische leiders alle nog wel den, ietwat vagen, goeden trouw behielden, dien zij tot voor eenige tientallen jaren bezaten. Alsof het werken voor de belangen der onderneming vanzelf aan de samenleving ten goede kwam. De feiten spreken ook voor hen toch te duidelijk. Maar, al zouden er thans te kwader trouw met dezelfde practijken doorgaan, daartegenover staan schitterende initiatieven, in plannen en daden, van afzonderlijke, ook groote, ondernemers. Verschillenden streven ernstig naar bevrijding uit den geest der plutocratie. Ze kunnen onze bondgenooten worden.
Aan de andere zijde, speciaal in het socialisme, zijn niet minder hoopgevende teekenen. Het religieus-socialisme moge voor ons als katholieken onaanvaardbaar zijn, maar het is belangrijk als verschijnsel, bewijzend een inkeer uit het materialisme naar de bronnen van het geestelijk leven. Het is het begin van een nieuwen tocht, dien we met liefde en nederigheid moeten gadeslaan. De marxistische ideologie heeft haar stuwkracht voor het grootste deel verloren, verklaart de profetische dichteres Henriette Roland
| |
| |
Holst. Een nieuwe zekerheid is nog niet in de plaats der verloren oude gekomen, meent zij. In dit gemis aan zekerheid ligt ook een mogelijkheid voor ons.
De beginselen gaan wankelen bij verschillenden onder onze tegenstanders. Maar er wordt voortgewerkt aan de verwerkelijking hunner programs. Onze beginselen zijn op de rots gebouwd, maar wij weten vaak niet wat we hic et nunc moeten doen. Onze taak is geweldig. We kunnen ons voelen als tegenover een Goliath. Mogen wij daarbij bezield zijn door den geest van David. Dus vertrouwen blijven op God, voor wiens Rijk wij werken. Hij heeft alles in Zijn almachtige hand, en zal ons de overwinning eerder schenken, als wij haar door werken in Zijn Geest waard zijn geworden. Op ons, katholieken, stellen er meer hun vertrouwen dan wij zelf meestal beseffen. Mogen er verscheidenen, vooral onder de jongeren in jaren, zijn, die hun persoon op het spel zetten, om te getuigen voor wat zij de waarheid weten, ook op sociaal gebied. Getuigen, moedig verkeerd noemen wat verkeerd is, en met vertrouwen streven naar het goede. Het getuigen van het woord en vooral van de daad heeft groote kracht. Het gaat niet om onze, maar om Gods zaak. Onze moed dient te wezen overeenkomstig de heldhaftigheid van Hem, die ootmoedig en zachtmoedig van harte was. ‘Zoekt eerst het Rijk Gods en zijn gerechtigheid, en al het andere zal u worden toegeworpen.’ Christus zal onze kracht wezen! |
|