Albert Helman:
Het klinkende eiland
(Vertaling van het 23ste Hoofdstuk uit ‘Gestes et opinions du docteur Faustroll, pataphysiclen’, door Alfred Jarry.)
‘Gelukkig de wijze’, zegt de Chi-Hing, ‘die in de vallei waarin hij eenzaam leeft, zich verheugt de klank der cymbels te hooren; alleen, op zijn legerstede ontwakend, roept hij uit: Nimmer, ik zweer het, zal ik vergeten 't geluk dat ik thans onderga.’
Nadat de heer van het eiland ons in deze termen begroet had, bracht hij ons naar zijn plantages, de door aeolische afbakening van bamboes versterkte. De gewoonste planten daar waren de tarole's, het ravanastron, de sambuca, de aartsluit, de pandore, de kin en de tché, de turlurette, de vina, de magerpha en het waterorgel, in een serre daar richtte zijn talrijke kelen omhoog, en zijn adem van een geyser: het stoomorgel dat door Constantijn Copronymos in 757 aan Pepyn werd geschonken, en dat naar het klinkende eiland vervoerd werd door Sint Cornelis van Compiègne.
Men rook er nog het octavijn, de oboe d'amore, de contrafagot en de sarrusophoon, de biriou, de zampogna, de doedelzak; de chérus van Bengalen, de contrabas-helicon, het serpent, de coelophoon, de sax-hoorns en het aambeeld.
De temperatuur van het eiland matigt men volgens de waarneming van thermometers genaamd sirenen. In den midwinternacht daalt de atmosferische sonoriteit van het grommen der kat tot het zoemen der wespen en hommels, en tot het vleugeltrillen der vliegen.
Op de zomerzonstilstand bloeien al de planten hierboven genoemd, tot aan de viergestreepte hitte der insecten-vlucht boven het grasgewas van onze aarde. Des nachts schudt er Saturnus zijn sistrum binnen zijn ring. De zon en de maan