der materie leeren den geest hoe zich te uiten, eer de geest de stof kan dwingen. Hier niet minder als in elke vrije kunst is voor den modernen kunstenaar een volledige habitus noodzakelijk. Een aesthetisch ornamentaal product dat de pretentie heeft, ‘de architectuur voort te zetten’ is een onwaarheid geworden. Evenals een schilderij den wand onderbreekt en door zijn contrast opluistert, eveneens is een glas-in-lood raam een onderbreking der architectuur, een overbodige, maar gerechtvaardigde manifestatie van rijkdom.
Een raam van deze allure, juist in gebaar tegenover de ruimte die het belicht, is waarachtiger en schooner dan een siersel met quasi architectonische pretentie in zijn uiterlijke styleering. Zoolang architectuur echter decoratie blijft, en ik zie ze nog veelvuldig aan deze zwakheid lijden, zal het doorsnee glasraam vaak genoeg aan deze bekroning bezwijken en de wanhopige allure aannemen: een voortzetting te zijn van wat men ten onrechte architectuur noemt.
Dat is meest preoccupatie om ‘stijleenheid’, maar zij die heden ten dage spreken over stijl, gebaseerd op cultureele en sociale eenheid, erkennen de volkomen afwezigheid van een cultus als drager van een ordenende sacrale kunst. De moed om dit consequent te aanvaarden schijnt echter veelal te ontbreken; men fabriceert nu een ‘moderne stijl’ uit heimwee naar wat men graag zou doen gelden als moderne mystiek. Zoo'n stijl is een irreëel idealisme en raakt den buitenkant. Schuwt men zooiets ‘mode’ te noemen, laat men 't dan euphemistisch betitelen als ‘Kunstbeweging’.
Laat ons niet treuren over een niet bestaanden eenheidscheppenden cultus, laat ons oprecht en ronduit een niet minder religieuze kunst geven uit een eenheidsprincipe dat iedereen aanvaardt: het Leven. Laat de uitingen nog zoo veelvuldig van vorm zijn naar de verschillende geaardheid der verschillende kunstenaars: het gezamenlijke beeld van onzen tijd kan er slechts rijker om zijn.