ontwaardiging op te wekken. Door de wijze waarop Maro zijn particuliere verontwaardiging uitsprak, ging men echter merken, dat het met den heer Pieters toch niet zoo fraai gesteld was als het publiek tot dan toe eigenlijk wel meende. De vrienden van Pieters, dewelke omdat hij een machtig, schier almachtig man is, veel en veel talrijker waren dan die van Maro, - werden op hun beurt verontwaardigd, en spaarden Maro geen hoon noch verachting. Zij intimideerden hem door bedreigingen van overmacht, door heesche scheldpartijen. Ook dat is een goed recht; een ieder verweert zich met de middelen die hij kreeg.
Men meende echter Maro het best te treffen door hem te verwijten dat hij dichter was, dat hij een taal sprak die niet de tale Kanaäns noch de tale des Grootboeks is, dat hij het geval Pieters be-dicht had. De beste dienst echter die men Pieters kon bewijzen: de hoofdbeschuldiging te weerleggen, de oorzaak van Maro's verontwaardiging weg te nemen, liet menna. Men viel den dichter aan op de onjuistheid van enkele woorden, maar men bewees niet de onjuistheid van zijn punt van uitgang en zijn punt van aankomst.
Iemand als Zigomar mag daaruit dus besluiten, dat Maro waarheid moet gesproken hebben.
Nu gebeurt er iets onverwachts.
Men jaagt Maro zoo op, men prest hem dusdanig, dat hij op zijn hekeldicht eenig proza doet volgen, waardoor het de schijn wekt zijn woorden te herroepen. Men juicht; Maro is een moedig man, die zich na voorbarig spreken het zwijgen weet op te leggen. Hij heeft de plotselinge moed, zeggen toeschouwers, van een die van een brandende toren springt, omdat de pletter-dood aanlokkelijker lijkt dan de vuurdood. Zoo springen ook de niet-zwemmers in zee wanneer het schip begint te zinken.
De sensatie van deze gebeurtenis deed intusschen vergeten, dat de waarheid niet kan worden herroepen voorzoover zij waarheid is. Zoolang Maro mij dus niet aantoont, dich-