te zien, dat de katholiek, die kunstenaar is, daardoor uitsluitend geroepen zou zijn tot de propaganda van zijn godsdienstige of wijsgeerige gedachten. Wij beweren hiermede geenszins, dat de katholieke overtuiging geen inspiratiebron tot kunst zou mogen zijn, wij wenschen alleen vast te stellen, dat zij het niet verplichtenderwijs moet zijn.
Kwalijk kunnen wij dan ook deelen de opvatting van hen, die het heil der Nederlandsche dichtkunst geheel afhankelijk stellen van de mate der religieuze getourmenteerdheid bij de dichters. Het komt ons eerder voor, dat de exploitatie van het persoonlijk godsdienstig conflict tegenstrijdig is met de geheele katholieke levensbeschouwing, dan dat zij door de zedenleer der Kerk zou worden aanbevolen.
In de letterkundige kritiek van ons tijdschrift laten wij ons door deze inzichten leiden. Kunst beoordeelend, zullen wij ons onthouden van een misplaatste levenskritiek. Sprekend over menschelijke handelingen zullen wij integendeel niet schromen om ons te blijven verzetten tegen persoonlijkheden, wier daden onzes inziens geheel in strijd zijn met de waarachtige belangen der gemeenschap. De rubriek ‘Hagel’ zal niet uit ons tijdschrift verdwijnen.
Maakten wij het vorige jaar een noodzakelijk onderscheid tusschen deze rubriek en onze kroniek, dit jaar hopen wij de laatste uit te breiden door een breeder aandacht voor sommige verschijnselen, die tot heden vaak te zeer verwaarloosd werden. Wij bedoelen hiermee op de eerste plaats de belangrijke gebeurtenissen op tooneel- en filmgebied. Ook aandacht-vragende publicaties zullen wij in deze kroniek uitvoeriger beschouwen dan de ‘boekbespreking’ toelaat.
Wij gaan den zesden jaargang in met het vertrouwen, dat ook in de vorige jaren onze kracht was. Veel beloften te doen was nooit onze gewoonte. Wij rekenen op u. Hebt gij den moed op ons te rekenen.
Utrecht, Januari 1930.