De Gemeenschap. Jaargang 5
(1929)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 500]
| |
BoekbesprekingDante's veelzijdigheid‘Ware Dante niet zulk een groot dichter geweest, dan had hij zich nooit zoo onsterfelijk gemaakt’ is een bekend woord, maar telkens wanneer wij het horen, zijn wij geneigd er aan toe te voegen: ‘en ware zijn kennis niet zoo veelomvattend geweest, dan zou hij evenmin als zoo vele zijner jeugdige vrienden, die dichter waren, in de geheele beschaafde wereld gelezen worden.’ Het is Mevrouw Wirix-van Mansvelt, die zich aldus aan ons voorstelt.Ga naar voetnoot1) Wij zijn geneigd er niets aan toe te voegen, ware het niet, dat hier, in de geestdriftigste onschuld des harten, onze jeugdige vriendin de domheid zichtbaar maakt, waarmee gewoonlik de dichter wordt verheerlikt. Al zorgt men dan ook dikwijls beter de schijn te redden. Het is vrolike lektuur. Tenminste de woorden in de marge, (waarover ik alleen kan oordeelen) die, om zo te zeggen, de waardevolle kern vetgedrukt in 't oog doen springen. Blz. 23: ‘IJzer. Barnsteen. Marmer. Edelgesteenten. Diamant. Smaragd. Robijn. Topaas. Blz. 28: ‘Schorpioen. Visschen. Paling. Tweeslachtige dieren. Kikvorsch.’ Blz. 32: ‘Otter. Geit. Bok. Mol. Hond. Wolf.’ Aan welke delfstoffen en dieren Dante's veelzijdigheid wordt getoetst. Is het wonder dat Mevrouw Wirix-van Mansvelt haar van liefde in Dante speurende geest niet heeft kunnen bedwingen en haar spitsvondige studie eindigt met een zelfgemaakt dantesk dichtwerk (zonder marge-aantekeningen), dat nog eens haar overzicht stoutweg samenvat in een kloeke greep, en waarvan de laatste regels luiden: ‘Beweegt ons denken zich in ruimer perken,
Gevoelt ons zieleleven zich meer vrij,
Geen onzer heeft dien eenheidsdrang, dien sterken,
Gepaard aan die veelzijdigheid, als gij.’
Het moge ons vergund zijn deze verzen op de dichteres-zelve toe te passen, de hoop uitsprekend, dat zij tijd en lust zal kunnen vinden, onze vaderlandse meesters op gelijke wijze te behandelen. Het schetsje van Toorop op de band zal met 'n kleine variatie (evenals de versjes bij feestelike gelegenheden) ook voor verdere deeltjes kunnen dienen. H.K. | |
Het licht achter den heuvel, door Aug. van Cauwelaert. P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam.De roman begint met de dagen- en nachtenlang durende terugtocht van het Duitse leger langs een Vlaams dorp, waar de boeren hun zoons wachten. Deze inzet deed vermoeden, dat het lot van den Yzer-soldaat na den oorlog, zijn verhouding tot het dorpsleven, zijn aanpassing aan het oude bestaan na de bittere jaren, zijn strijd | |
[pagina 501]
| |
tegen nivellerende alledaagsheden, zijn Vlaams bewustzijn dat achter 't front werd gewekt, zijn bruut verwerpen van moraal en geloof, zijn verzwegen pijn om de doorleden hel; dat, in ieder geval, één kant van de naoorlogse jaren in de ontredderde jeugd werd getekend. De soldaten komen terug. Er is Vlaamse strijd. Er is een kapelaansfrontstrijder. Er is de verdwijnende macht van de kasteelheer en de opkomst van de vrije boer. En toch bleek het vermoeden onjuist: de roman werd het traditionele verhaal. Van Cauwelaert miste het brandend meeleven, het diep geschokt zijn, het innerlik doorschouwen en schreef in zachtzinnig verzorgde taal, niet schrijnend, niet heftig, maar ook niet verzadigd en flonkerend, het gewone type van 'n roman zoals stadsmensen die over het buitenleven schrijven. Het stoot niet door dorre beschouwingen, het steekt op een goedgebouwde manier in elkaar, hier en daar is er een innige, zuivere toon waar de verhouding der ouders tot hun kinderen is beschreven, maar het matte leven interesseert ons niet. De hartstocht werd te zoet en te romanachtig, de Vlaamse strijd te klein. Wat was dezelfde grondstof geworden in handen van iemand, die meeworstelde met deze mensen en die er niet alleen, vloeiend en gemakkelik en rustig, van verteld had. H.K. | |
Halewijn, door Anton van de Velde. N.V. Leeslust, Antwerpen.De Halewijn-ballade, dat dramatiese visioen van duistere aantrekking en liefde en bloed, met een scheemrige verte van donkere bewegingen, is in zijn onverklaarde geheimzinnigheid machtig genoeg om velerlei duiding te dulden en steeds schoner verhuld te blijven: een schildering, waarvan lijnen sleten tot grootser onbegrepenheid, dieper voerend onze verbeelding door een onduidelikheid, die de schoonheid niet aantastte.
Waarom zou het niet mogelik zijn op de basis van deze ballade een drama te bouwen? En, indien dat drama overtuigend voor zichzelf sprak, een in zich gesloten geheel vormde, mocht desnoods van de ballade weinig intact zijn gebleven. Voor 't bereikte vergeten we de aanleiding. Maar Anton van de Velde heeft 'n verduideliking bedoeld:
‘De zéér lakonieke Halewijn-ballade, zoals we die kennen, citeert Halewijn's daden, maar verwijlt geen ogenblik bij het ‘waarom’, zegt hij in het voorwoord, waarna hij pardoes het ‘waarom’ aangeeft. Melaatsheid genas door wassing in maagdenbloed volgens middeleeuws volksgeloof. Halewijn: simbool der melaatse ziel; de koningsdochter: het lam, dat zich offert ter redding. Wat niet past in deze ‘uitleg’, verdwijnt. Maar wat er overblijft is geen drama, is 'n rad en oppervlakkig spelen met simboliese figuren om het stuk te rekken, terwijl de betekenis van het offer niet duidelik wordt. Halewijn weet met zich zelf geen raad, vergeet telkens dat hij 'n melaatse ziel is en is even sprakeloos van verwondering als wij, wanneer hij de koningsdochter gedood ziet. Want voor deze gelegenheid keert zij niet met Halewijn's hoofd triomferend naar huis, maar geneest Halewijn zich in haar bloed. | |
[pagina 502]
| |
Trots alle ratelende dialogen, die trouwens vaak van snelle geest getuigen, trots het gemoedelike voorwoord tot ‘de luisterende lui’, redt ‘de logiese kristelike moraal’ dit stuk niet van gewilde en onopgeloste theorie. Bij lezing lijkt de regie grote mogelikheden te hebben, en wellicht dat daardoor vaster geheel verkregen wordt. Maar deze magere en rammelende opvatting was toch niet levend en diep genoeg om daarvoor de Halewijn-ballade zo grondig te verdraaien. De taal waarin dit stuk geschreven is, heeft dezelfde kwaliteiten als in vroeger werk van Van de Velde, te weten: ‘Tegen al
wat sluw, satanies,
m'n geluk en heil verijdelt!
Opstand tegen opstand! Hard
tegen hard! Orkanies
zij 't festijn,
want nu wil 'k mens.. òf duvel zijn!
Dood of leven! Smart
of vreugd moet wellen,
hevig en tot stervens toe!
Doe
ze komen, uw gezellen!
Hier!
Alhier! genoten, 'k vier
m'n gruwelikste feest!
Wie zal 't winnen? Mens of beest?
Zulke knittelverzen schijnen liefhebberij van deze auteur, al moet 't erkend worden, dat hij in staat is een beweeglike, flitsende dialoog te schrijven. En niet alleen dat! Door alle duidelike mislukkingen heen bewijst ook dit werk niet alleen gedurfdheid maar ook 'n kracht, die, door gebrek aan kritiek en bezit van al te geestdriftig apostolaat, voorlopig zich te weinig bezint. Een simpel spel als ‘Sinte Lutgardis’, dat het vorig jaar verscheen, getuigde van dieper mogelikheden als de troebele lawaaissimboliek van ‘Halewijn’. H.K. | |
Het geslacht der santiljanos, door Joost Mendes. W.L. en J. Brusse, Rotterdam.De tegenstanders van de doodstraf krijgen een nieuw argument: de elektriese stoel kan vervangen worden door het lezen van deze roman. Alleen bestaat de grote kans dat de veroordeelden zullen snakken naar 't moment waarop de genadige electriciteit hen verlost uit dit langzame, zenuwslopende, breinverstorende, levenslange lezen. Anders komt er onherroepelik een ogenblik, dat ze verbijsterd grijpen naar hun bonzend voorhoofd, gillend en met verschrikkelike ogen en nooit meer, nooit meer zullen ze deze dreunende, roffelende, ketterende, schreeuwende stem kunnen ontvluchten. Roman in tien boeken. Nu, bij de twede druk, in twee delen. De twede, onverkorte druk. Triomfantelik, tartend, giftig staat dat onder de titel: onverkort. Vroeger konden de lezers zich na een deel redden: door 'n vlucht naar het platteland, een paar weken strenge rust zonder spreken en het verbod om nog één keer in de oude omgeving terug te komen. Maar wie nu in de greep van dit gevaar raakt, vindt geen verlossing. Langzaam bezwijken z'n krachten, helser treitert de kwellende stem, radelozer tracht het brein iets te begrijpen, te vatten, te doordringen. En lang voordat Daan | |
[pagina 503]
| |
Santiljano overleden is door het neerschrijven van ‘De heroïek der Vernederden’ ('n andere naam voor ‘Het geslacht der Santiljanos’) zit de lezer starend en afgestreden neergezonken met een gloeiende kronkel in z'n hersenen, z'n moedertaal vervloekend die tot zulke gruwel in staat was.
‘In dit platte, ondiepe, nu heelemaal weg-mistende landje, zonder groot-kapitalistische productie en wereldhandel en zonder de geraffineerde razernij nog van het verbranden of in zee storten der heerlijk-overvloedige oogsten uit vrees voor prijsdaling der producten op de wereldmarkten; in dit waterig-kleierige landje van calvinistisch-achterlijke astrantigheid en benepen bolle hoovaardij, hadden de liberale, de radicale en de kerkelijke ondernemertjes in trillende, zich de handen wrijvende welbehaaglijkheid naar de groot-scheepsche bruut-voortvarende uitbuitkracht hunner groote broers in de wereldrijken gekeken, om ervan over te nemen en toe te passen alles wat hun macht kon vergrooten en hun winst vermeerderen en de van individualisme doorvreten en door pastoor en dominee dom en klein gehouden arbeiders van het door hùn broeders daar al op- en uitgebouwde geweldige werk der economische organisatie nog niets gezien, waren onbeschermd en overgeleverd blijven staan rond hun armelijke ziekenpotten, vereenigd als mannenkoren en hengelaars.’
Zoo gaat het achthonderd eindeloze bladzijden zonder adem achter elkaar. Over het gezin der Santiljanos, hun buren links en rechts, over alle bewoners van de straat, over alle lieden uit de buurt, over heel Dortendam de groeiende stad, over heel 't land. Onverzwakt, schaamteloos luid, ratelt het gepraat in kronkelende zinnen en gestapelde woorden, rekt deze schreeuwer alles tot reusachtige proporties, smijt met woordlawines, dreunt met woorddonderslagen, wervelt met dikbedrukte, afmattende bladzijden eeuwig-en-altijd door. Em. Querido heeft niet alleen met alle macht gewild zijn broer Is. te overloeien, maar tegelijkertijd een samenvattende, alles-omgrijpende romancyclus willen schrijven, die, met het reuzen-geslacht der Querido's als middelpunt en simbool, de ontwikkeling van een volk moest verbeelden. En, versteld staande van de ongelooflike radheid zijner woorden, zakte het werk beangstigend uit, zwol één van de acht beloofde delen tot een monsterlike drieling en bleef hem, ten einde raad met de opgeroepen geest, die niet meer verdwijnen wilde, geen ander middel over om aan het boek een eind te maken, dan het eerst te doen aan het leven van Daan Santiljano. Hoewel hij Joost Mendes liet voortbestaan. Uit deze woestijn, waarvan het doortrekken slapeloze nachten en weekgestoofde hersens kost, herinner ik me:
Ko Santiljano, ‘de groote beelder en eminente kenner van Dortendams volksleven,’ ‘de vurigste verlanger naar heroïeke onovertroffenheid, sidderende vereering en krijschenden roem, de dwingendste werver, de vreeselijkste onderwerper en de boutste overheerscher ook,’ ‘het bijna verbijsterend evenbeeld van Mordechai, zijn vader, de lijfelijke en geestelijke | |
[pagina 504]
| |
herleving van dien mooien primitieven, ruig-ruwen kerel, in wiens breed-mannelijke borst een onbestemde, wildvlagende, geen uitweg-wetende dichterlijkheid op en neer ging, welke hem, als was hij een alles geloovend kind, de meest onbehouwen-teedere verblijdingen en de hevigste, van angst schreeuwend-schreiende, alles vernielende levensbenauwingen bracht’ - en nog duizend dingen meer, kortom: Is. Querido. Onbarmhartig, potsierlik overdrijvend en giftig met een hatelikheid als speciaal onder naaste familieleden voorkomt, wordt diens leven, tot in zeer intieme zaken, opengesmeten. Rond hem een horde, waarvan iedereen ongeveer eenzelfde mate bepalingen ontvangt, zodat de verzameling abnormaliteiten onkenbaar dooreen krioelt. Zonder voldoende verband daarmee opent ieder deel hardnekkig met 'n essay over de groei van Dortendam en het land, om er tureluurs van te worden: socialistiese geborneerdheid, armzalig begrensd in begrip en inzicht, grenzeloos in knetterende beschrijvingen, die soms van handige en hatelijke ironie getuigen, maar de interesse spoedig weer wegratelen. De literatuur, de politiek, de arbeidersbeweging, de techniek, de mode, heel de ontwikkeling van het openbare leven wordt in een opgewonden adjektieventaaltje uitgeschreeuwd. Namen zijn weggelaten, nieuwe namen zijn kinderlijk gevonden, bekende figuren komen plotseling uit het woorden-duister naar voren. Maar nergens blijkt de noodzakelijkheid om de redeloos opgeblazen familie-geschiedenis, de dwaas vergroeide uiteenrafeling van het troepje abnormalen, een achtergrond te geven van zo'n wijdstrekkende bedoeling, zodat twee op zichzelf al mislukte boeken, toevallig door elkaar lijken geschud te zijn. Het boek van Daan Santiljano, ‘De heroïek der Vernederden’ was geen schlager, erkent Joost Mendes, en hij laat boetvaardige Ko z'n gebrek aan broederliefde goed maken door een onvermoeide propaganda voor het nagelaten werk van zijn gestorven broer. Misschien wordt het boek van Joost Mendes wel een schlager, al is 't niet door de propaganda van Is. Querido. Het werd niettemin óók ongenietbaar. H.K. |