V. Reinders:
Tessander
Tessander en de aarde.
Toen Tessander zijn kleine kamertje verlaten had, ging hij in den zonnigen Meimorgen naar buiten. Daar rook hij de vette geuren der zwarte, veiïge aarde en voelde een rillinkje, kort maar intens, tusschen zijn schouderbladen, en, even later, onder zijn neus. Tessander morde, omdat er weer verlangen in zijn hart begon te roeren en zijn bloedslag sneller deed zoemen naar zijn hoofd, achter zijn oogen.
Toen keek hij naar de lucht en niesde.
Dan ging Tessander voort en voelde in zijn zolen de verwarrende behaaglijkheid van sneller te willen loopen, terwijl hij toch, uit beleefdheid voor zijn schaduw, zijn schreden toomde tot matiger rhythme.
Wanneer hij dan boven op den heuvel alleen stond in de morgenstilte en klaarheid van heel die heldere hemel, hoorde hij het lieflijke luiden eener verre dorpsklok en wist in de koele schemer van het kleine kerkje, grijs in al dat licht, het groote Offer gaande, dat telken morgen de aarde, als met een strakken bliksem, verbond met heel die hooge, witte hemel.
Tessander nu werd getoermenteerd.
In zijn geest voelde hij een kleine klaarheid schemeren en hij zocht naar vredebrengende spreuken, waarvan hij er vele kende uit wijze, dikke boeken. Hij zei ze stil en nadenkelijk en voelde al reeds de blijde rust en onthechting zijn wezen doorlichten. Maar dan werd hij overmoe-