| |
| |
| |
Henk Kuitenbrouwer:
Klas en Kunst
Gelukkig de tijd, toen de theorie ontbrak, omdat de werkelikheid in orde was; toen de schoonheid 'n natuurlike uitbloei van 't leven was en er dus niet over behoefde gekonfereerd te worden hoe de schoonheid weer haar plaats kon krijgen. Want, - en dit mag 'k wel vooropstellen om de betrekkelike waarde te laten zien van alle, ook mijn getheoretiseer -, per slot van rekening zal de schoonheid dàn pas weer het ganse leven doorstralen, niet als er Verenigingen tot bevordering van worden opgericht, niet als Commissies de zaak aan 't bestuderen en berapporteren gaan, maar als de maatschappij in eenheid van levend geloof de schoonheid voortbrengt, zoals 'n gezonde plant bloemen draagt. 't Gevoelde gebrek aan levende werkelikheid is de oorzaak van 't ontstaan van alle theorie. En hier kon ik dus eigenlik wel ophouden met de goedkope verwachting uit te spreken, dat eenmaal wel weer die goede oude tijd terug zal keren. Ik zou me dan in gezelschap van Dr. Frederik van Eeden bevinden, die enkele jaren geleden op de vraag: ‘Is het uw meening dat het schoonheidsbeginsel een onmisbaar element is in opvoeding en onderwijs en dat het nog te weinig tot zijn recht komt?’ kort antwoordde. ‘Wat is Schoonheid? Hoe kan men iets onderwijzen dat men niets omschrijven kan? Schoone zaken ontstaan uit een rechtvaardig en nuttig leven, niet door onderricht. Laat het gezin er zich op toeleggen een goede samenleving en een deugdzaam leven te bevorderen. Dan komen de mooie dingen wel van zelve. Echte kunstenaars weten wel, dat men “schoonheid” niet kan onderrichten, maar dat ze voortkomt uit een vroom leven.’
Dit ontnuchterende antwoord is klaarblijkelijk 'n gevolg van 'n verwarren van kunstenaar en kunstgevoelig mens, van kunstschepping en kunstgenot. Tóch wijst 't terecht op deze, telkens opnieuw opduikende fout, dat er teveel geformuleerd wordt waar geen formules passen, en dat nog altijd schoonheid 'n begrip is, dat met honderd bepalingen en duizend definities
| |
| |
even wonderlik onbenaderbaar blijft als 't altijd was en wezen zal.
De wetten der schoonheid zijn nog altijd niet gevonden; meerdere hersens hebben er zich moe op gedacht, meerdere zoekers hebben het geheim zogenaamd ontsluierd, en altijd is 't wonder wonder gebleven. Toen Dom Desiderius Lenz, de stichter der Beuroner kunstschool, ten teinde raad door al de verschillende stromingen en richtingen, naar vastheid en wetmatigheid zocht, kwam hij bij de Egiptiese kunst terecht, formuleerde z'n vondsten en wist 't toen voor 't vervolg. En tóch, of liever: natuurlik verliep de Beuronerschool tot 'n dorre, levenloze mathematiek, toen z'n leerlingen, die dikwijls het talent van Desiderius Lenz misten, alleen de formule overhielden. En zo is het de laatste jaren precies met de kunst, die om bepaalde eigenschappen als daar zijn: rechthoekigheid, langlijvigheid enz., ‘modern’ genoemd wordt, en die eerst druppelend, thans als 'n lawine neerkomst. Talentloze lieden werken naar formules, die ze menen ontdekt te hebben, en vergeten dat 'n kunstenaar geen formule nodig heeft.
De ervaring leert óók, dat de schoonheid niet te omschrijven en niet te bepalen is, dat de banaliteit: ‘over smaak valt niet te twisten’ eigenlik zo banaal niet is.
Met de machtwoorden, Orde, Harmonie, Waarheid wordt de schoonheid te lijf gegaan en.... verminkt.
Als school en schoonheid met elkaar in verband moeten worden gebracht, dan zeker niet in deze zin, dat schoonheid of schoonheidsleer onderwezen dient te worden. Daarom is 't juist zo vreemd, dat 'n groot aantal publicaties over dit onderwerp zich bezig houden met 't onderwijs in kunst. Dat leidt natuurlik van de kant van de onderwijzer tot intellectueel gepraat buiten de schoonheid om en van de kant van de leerling tot napraterij. 't Woord kunst mag gerust vèr van de lagere school worden gehouden. 't Verband, waarin school en schoonheid met elkaar worden gebracht, zal dit moeten zijn: de jeugd moet in 'n omgeving worden geplaatst en zó onderwezen worden, dat, zij het
| |
| |
onbewust, 't schoonheidsgevoel ontwaakt en dat het meegegeven wordt het leven in, of liever: door invloed van onderwijs en omgeving moet het gevoel verfijnd worden, zodat de leerlingen later tot het aanvoelen van schoonheid in staat zullen zijn.
Waardoor is eigenlijk de schoonheid met de school de laatste tientallen jaren zo vaak in verband gebracht?
Die oorzaak is niet ver te zoeken.
De school moet mensen vormen, die het leven aan kunnen. Deze neutrale leus laat alle mogelike richtingen toe, maar het is een feit, dat dèze richting 't meest werd en wordt gekozen: het leven aankunnen is paraat zijn voor de examens en het verzamelen van diploma's. Niet in de theorie der pedagogische stelsels en systemen, maar in de, vaak noodgedwongen, praktijk der school, Hoeveel klachten daarover zouden aan te halen zijn?
Alleen een ijlhoofdig idealist vergeet de technies noodzakelike kanten van 't onderwijs. Het doel is niet fijnvoelende analfabeten de wereld in te sturen... die dan als landloper Hollands schone luchten kunnen genieten. Slechts dit: die beroemde onderscheiding in Opvoeding èn Onderwijs diende te vervallen. Onderwijs: 't woord werd in z'n schamelst-techniese betekenis begrepen; het opvoedende element werd er buitengesloten; zoals in de handboeken de angstvallige scheiding werd volgehouden: Onderwijs: de zakelike kant; Opvoeding: het geestelike deel. En natuurlik is zo'n onderscheid aannemelik als redeneermiddel. Maar analiseerde 't niet 'n onverbreekbaarheid en trad niet vaak de doodslaap in als hier ziel en lichaam gescheiden werden? Een onderwijzer doet immers niet aan Onderwijs tijdens de uren door de rooster aangegeven en aan Opvoeding daarna? Zo moet ook de opvoeding tot fijner gevoel en inniger waarneming, de opvoeding van de schoonheidszin niet beperkt worden tot bepaalde lessen of bepaalde klassen, maar het hele onderwijs doordringen en bevruchten.
De persoonlikheid van de onderwijzer beteekent hier alles. Als die niet ontvankelik is voor schoonheid, hoe zal hij anderen, op
| |
| |
wat voor wijze dan ook, ontvankelik kunnen maken? Als hij 't wel is, gaat hij zijn eigen, hem alleen goed lijkende weg.
Maar daar blijft dan, buiten het bewogen woord van de onderwijzer, dat niet, in deze zaken tenminste, onderricht geeft, maar onder suggestie brengt, de omgeving. Op dit terrein wordt er dan ook gewerkt en is er de laatste jaren al heel wat verbeterd. Sinds 1904 bestaat de vereniging ‘Schoonheid in Opvoeding en Onderwijs’, die door 't organiseren van tentoonstellingen, door de uitgave van 'n tijdschrift en brochuurtjes haar ideeën verbreidt. In 't buitenland bestaan soortgelijke organisaties, die op dezelfde manier werken.
Bij scholenbouw, meubilering, plaatwerk en leermiddelen wordt er, tenminste meer dan vroeger, gelet op aesthetische waarde. We moeten deze zorg niet zien als 'n angst om 't kind toch maar geen somber leven te bezorgen door al die lelike dingen. Zo tragies is 't niet. Kinderen zien niet wat wij zien. Evenmin als er voor betere lektuur moet worden geijverd, omdat het gewone romanleesvoer de lezers verveelt - was 't maar zo! - evenmin moet aan 't aesthetisch verbeteren van de schoolomgeving daarom gewerkt worden. 'n Plaatje, dat ons verfoeilik voorkomt, zet kinderen misschien zéér gezellig aan 't fantaseren. 'n Verhaal, dat voor ons door z'n onbeholpenheid onsmakelik is, kan wellicht de jeugd meeslepen. In twee cirkels met 'n paar harken zien kleine kinderen 'n mens, evengoed of beter als wij in 'n volmaakte tekening. En tòch, om de onbewuste invloed moet ons inzicht voor hèn 'n keuze doen; toch moet ons gevoel de omgeving bepalen, die hen beïnvloeden zal. En dan is de eigen herinnering alleen 'n slechte maatstaf. Die herinnering wordt bepaald door allerlei faktoren. 'n Monsterlik H. Hartbeeld kan in 'n huisgezin 'n waarde bezitten aan traditie; 'n minderwaardig schoolliedje kan voor ouderen 'n wereld van jeugdgeluk oproepen. 't Is goed, ons die zaken te herinneren om verwarring te voorkomen. En daarom is de gevoelige beschrijving, die bijvoorbeeld de heer C. Vrij in z'n brochure ‘over middelen die tot ontwikkeling van den schoonheidszin kunnen strekken’ geeft
| |
| |
over 'n zangles bij kaarslicht enz. niet op z'n plaats. Dat raakt heel andere, op zich zelf zeker niet waardeloze, zaken.
De invloed van de omgeving op de mens, dus zeker op de jonge, ongevormde mens, die veel vatbaarder is voor invloeden, is groot. Chesterton, in 'n artiekel over ‘het bijgeloof der Echtscheiding’, beweert zelfs dat de verschillende methoden bij 'n echtelike twist, toegepast door de man-uit-het-volk en de aristocraat, slechts berusten op 't verschil in hun omgeving. Dat de eerste handtastelik optreedt en de tweede alleen wat harder de deur dichtslaat, vindt - volgens hem - alleen z'n oorzaak hierin: de proletariër wacht nog steeds op het aanbouwen van z'n rookkamer om zich daarin terug te trekken, terwijl tevens de revolutiebouw van z'n huis geen hard dichtslaan van de deur verdragen kan. Naar z'n gewoonte zet Chesterton hier, door 'n gechargeerd, uiterlik feit z'n bedoeling in 'n scherp licht. Als het doel der opvoeding in laatste instantie moet zijn: het vormen van mensen, die later hùn aktiviteit be-zielend kunnen doen inwerken op de omringende stof, is de inwerking van de omgeving op de geest tijdens de vormende jaren niet alleen niet te verwaarlozen, maar zeker 'n zaak van essentieel belang, waar alle aandacht aan gewijd behoort te worden. 't Opvolgen van alle wetsvoorschriften in de bouw, maakt 'n school nog niet goed. De aankleeding van gangen en klassen eist natuurlik zorg. Laat de keus van wandversiering, ook in schoolplaten, zo scherp mogelik zijn. Liever weinig goeds, dan veel wat niet deugt. Dit weerspreekt niet mijn mening, dat over smaak te twisten valt. Die er voor staat zal immers naar eigen inzicht kunnen handelen. Maar theoretiseren over de schoonheid van die platen tegenover de jeugd lijkt mij waardeloos. 't Verklaren van 'n voorstelling, 't duidelik maken van 'n bepaalde inhoud, 't aldus scherper leren toekijken en met
meer interesse beschouwen, dat is alles wat gedaan kan worden.
Ik geloof, dat evengoed de wijze waarop het aardrijkskundeboek in elkaar zit als de keus van de liedjes in de zangles, van waarde is. Juist de vakken waarover het meest gepraat wordt in verband met schoonheid, zijn dikwijls 't ge- | |
| |
vaarlikst. Hoe onmatig veel is er niet geëksperimenteerd in teken-onderwijs. Maar dat is voor 't grootste deel alleen kwestie van doel en methode. En 't doel is niet kunstenaars te vormen. Die komen er ook wel trots de tekenles. 't Gewoon leren gebruiken van 't potlood bij vakwerk; 't leren grijpen naar 'n potlood om 'n situatie te verduideliken als de woorden daartoe te kort schieten, zoals dat zo vaak gebeurt, lijkt mij meer 't doel, dan 't kombineren van figuren en kleuren, waartoe 1e. maar zeer weinigen behoorlik in staat zullen zijn, dat 2e. veel te veel aandacht besteedt en later hoogstens leidt tot de vloed van z.g. kunstnijverheid van gebatikte lampekappen en geborduurde kussens en al die soort schoonheid. En misschien ook tot hetzelfde verfijnde kleurgevoel, dat een dochtertje van een prof. in de aesthetica bezat, die van tafel moest opstaan, omdat 'n zekere pruim niet goed kleurde bij 'n zekere peer.
Al blijft het lees-onderwijs in de lagere school noodzakelik bijna geheel beperkt tot gewoon behoorlik technies lezen en 't verstandelik begrijpen, toch wil dat niet zeggen dat daarom de aesthetiese waarde er niet op aankomt. Zo gauw de mededeelingen in de trant van ‘oom heeft een roos’ of ‘fik is ziek’ achter de rug zijn, kan er minstens voor gezorgd worden dat inhoud en uitvoering van 't leesboek met zorg gekozen wordt. on dat blijft door de hele school verder van belang. Tussen 't gewone leesboek en de bloemlezing moet geen afgrond liggen. 't Gewone leesboek mag gerust meer op de bloemlezing lijken en de bloemlezing, tenminste de schoolbloemlezing, heel wat meer op 't gewone leesboek. En dan kunnen ze evengoed beide helpen 't gevoel voor schoonheid te ontwikkelen. Dat moet dan trouwens gebeuren door de onderwijzer. Alweer niet met 't toch door de leerlingen onbegrepen woord kunst er bij te slepen, niet met geleerdheidsvertoon, maar door goed en sfeerscheppend voorlezen en door 'n zakelike verklaring waar 't noodig is. En dan door niet te verwachten dat 't gevoel voor literaire schoonheid tijdens de schooljaren komt. 't Zaad dat in de school uitgestrooid wordt, zonder de plechtige aankondiging dat 't gebeuren
| |
| |
gaat, zal later pas, als de verdere omstandigheden gunstig zijn, ontkiemen. Wie z'n verwachtingen te hoog stelt, zou 't b.v.b. tragies vinden, als onder de leesles, waar de bloemlezing als een meer of min heldere bron van schoonheid voor de leerlingen openligt plotseling 't orgel hem, begeleid door aller belangstelling, komt vertellen dat een of andere August en 'n zekere juffrouw Donselaar de twee populairste figuren uit onze Nederlandse lyriek zijn. Zeker, natuurlik, is volgens het schrijfvoorbeeld Vondel de prins onzer dichters en De Nachtwacht het meesterstuk van Rembrandt, maar die schrijfwetenschap blijft dikwijls de enigste kennis, ook, ja ook al praten we er wat meer over. 't Gevoel, dat op school - niet door Vondel of Rembrandt, maar door veel eenvoudiger dingen is ontwaakt, zal, misschien later, veel later, die verdere gebieden kunnen bestrijken. Dit is allemaal geen pessimisme, maar juist de zekerheid dat er iets te bereiken valt, àls we maar niet te veel willen bereiken.
|
|