gebogen hoofd van de meisjes en het gebaar, waarmee de jongens de rozenkrans laten glijden naar het glinsterende eikenhout van de bank.
Willem bidt; uit een kerkboekje, dat een kapelaan maakte, die het missaal-bidden onnoodig vondt voor de gewone geloovigen. Hij leest van God en de liefde. ‘Ik wil liever sterven, dan U ooit nog door eene zonde te willen beleedigen’.
Hij leest zonder te denken. Straks krijgt hij de middenplaats aan tafel, en denkelijk wat van vader en de zusjes.
Nu begint de bisschop. De kaarsvlammen cirkelen een halo rond zijn hoofd en de loovertjes van zijn mijter schitteren als goud-mozaiek. God, Willem wil. Hij bidt moeizaam met de lippen, maar het hart is ver. Hij vecht eerlijk tegen de gewone verstrooiing, omdat het Vormsel is. De bisschop zegent. De rijen gaan en komen, en de wangen zijn rood, omdat ieder al die oogen tegemoet loopt. Willem gaat achter een jongen met een grijs-gestreepte jas. De vouw in zijn broek valt recht. De jongen achter hem heeft zijn handen alsof hij naar de Communiebank gaat.
Nu Willem. Het Heilig Chrisma zit in een koehorentje met een gouden deksel. De hand van de Bisschop is als een muis op je vel, en de olie is zacht warm. De kapelaan veegt met jeukend-droge watten. Het Heilig Vormsel.
Willem bidt, angstig om het ongewone. Nu is hij gevormd. Wees gegroet Maria, Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaars. Zondaars. Moet hij nu anders zijn? Willem ziet Fietje. Vol van genade, de Heer zij met U! Fietje heeft blond haar. Ze slaat haar vlecht naar achteren. Zij bidt nooit. Maria bidt voor ons, voor Fietje. Nee, dat kan