| |
| |
| |
Albert helman: Voorjaarsmode
(een Eénactertje)
Voor Henk.
(Het tooneel is de étalage van een Heeren-modewinkel, confectie; het publiek ziet de étalage zooals de étaleur die ziet, dus met de vitrine en de straat rechts, en op de achtergrond. Er zijn coupons stof, dassen, boorden en overhemden uitgestald, en daarenboven staan door elkander de volgende wassen-beelden, die een duidelijk zichtbare prijs op hun borst dragen:
f 79.25 |
- |
Een corpulent heer, met grijzend haar, in de eene hand een wandelstok. Hij draagt een grijsgestreept, ietwat ouderwetsch costuum. |
f 67.50 |
- |
Een Lebemann, in smoking, heeft een gesticuleerende houding, en een zeer zoete glimlach. |
f 58.- |
- |
Een mooie man, in bruin voorjaarscostuum, sterk getailleerd, bijna verwijfd. Houdt een zakdoekje in de hand. |
f 25.65 |
- |
Een bleekzuchtige kantoorbediende met flodderige demisaison; draagt een grijs deukhoedje. |
f 11.95 |
- |
Jongetje in matrozenpakje. Leeftijd 12 jaar. |
De poppen bewegen zich zeer weinig, en alleen met schokjes.
Als het doek opgaat is het avond, de straatlantaarns zijn aan, de regen tikt tegen de vitrine.
Met een sprongetje verschikt f 58.- zich.
Wat ben je weer zenuwachtig vandaag, amice.
Dank je de drommel. Dat is nou ook al de derde week dat ik hier sta zonder verschooning.
En ik dan! Wees blij dat je geen smoking aankrijgt. Ik had 't vroeger ook beter; smoking weet je, is chic, maar elk jaar precies hetzelfde. En dit is nu al mijn vijfde smoking-jaar. Maar hoor je me morren? Diogenes, die even lang als ik hier staat, kan het je vertellen; ik ben nog nooit uit m'n hum geweest. Wat zeg jij, Dio?
| |
| |
Stond je weer te droomen, vadertje?
Heb je weer wat opgevangen van de straat?
Tot f 58.-:
Luisteren dat-ie kan! Als-ie maar z'n dag heeft.
Weer tegen f 79.25:
Wat zeien ze nou weer?
't Was vanmiddag, toen de zon dáár in die hoek scheen. Een vrouwtje, ze zal van mijn leeftijd geweest zijn, stond te kijken naar hem dáár.
Wijst naar f 11.95.
Je had het geloof ik ook in de gaten, nietwaar kleine?
Bedoelt u de vrouw met de boodschappenmand, en die rare hoed op, met 'n bloementuin?
Juist. In mijn goeie tijd was dat trouwens niet-eens een leelijke hoed. Maar het is toch eigenaardig hoe sommige menschen de gewoonte hebben om voor zichzelf te praten. Ze zweeg geen oogenblik, terwijl ze naar het jochie keek, en ik heb wel niet alles kunnen verstaan, maar toch genoeg. Mooi, te duur - natuurlijk weer te duur - een kind kan toch niet in lompen naar school gaan. Enfin, het gewone liedje. In mijn goeie tijd was 't ook niet anders.
De menschen schijnen toch arm tegenwoordig.
Zeker, amice, ik weet het precies. De jaren dat ik elk oogenblik verplaatst word, van rechts naar links en retour, dat zijn slechte jaren. En hoeveel menschen komen de winkel binnen? Ze blijven staan voor het raam, maar niet lang.
En ik ben toch niet duur, bij u allen vergeleken....
Jij en die daar
- wijst met zijn pink naar f 25.65 -
hebben voor ons de klad erin gebracht, dat is zeker.
bezadigd:
Zeg dat niet, jonge man. Iedereen moet gekleed gaan. Ik heb van m'n leven geen naaktlooper gezien, en ben zelf maar één nacht ongekleed geweest. Een griezelige nacht overigens. Er waren groote plakkaten hier vastgemaakt; ik hoorde hoe de menschen het lazen,
| |
| |
zoo'n gek woord: ‘Wegens liquidatie’. Ik heb nooit begrepen wat dat was, maar 't schijnt iets verschrikkelijks. De étaleur had 's morgens een gezicht als een doodbidder en de juffrouw zuchtte voortdurend. Kun jij 't je nog herinneren, Mr. P.?
Als de dag van gisteren. 't Liep daarna storm in de winkel, en de week daarop kregen we allemaal een nieuw costuum aan. Wat zag je er toen raar uit, met die witte broek, Diogenes.
Ja, een paar kwajongens die langs kwamen, zeiden dat het niet stond bij m'n haren. Evenmin als die rijbroek bij jouw beenen.
Je was toen al grijs, Diogenes....
En had je toen reeds dit omvangrijke taille?
Stik! Jongmensch, het slag dat met jouw wespenbuikje langs 's heeren wegen loopt, daar schijnt een luchtje aan, wel?
Vraag dat aan je vriend met z'n avondcostuum. Mijn publiek is tenminste een koopkrachtig publiek.
En mij kan best iedereen koopen, want ik ben de goeds koopste van allen.
Kinderen moeten zwijgen als groote menschen spreken.
En ik heb toch lekker gehoord wat die meneer met die pet tegen u zei!
Ik durf het niet te zeggen....
Toe maar, je hoeft je niet te schamen voor ons.
Wat een lekker sjans-jassie, zei die, om... om...
Zwijg maar stil, we weten het al.
Lach toch niet zoo dom. Je laat ons toch niet gelooven, dat je iets van de wereld af weet.
't Is toch maar gelukkig dat we alles hooren wat er gebeurt, en nooit behoeven mee te doen.
Ja, jij hebt tenminste een rustige ouderdom, Diogenes.
| |
| |
Soms is 't al erg genoeg dat je 't van zóó dichtbij meemaakt. Ik dacht het nog Zaterdag, toen ze hier op de stoep stonden te vechten. Als er toch een de ruit invalt. Wil je gelooven dat ik somtijds sta te beven van schrik.
En ik kan me niet begrijpen, dat die menschen daarbij zoo ruw zijn met hun kleeren!
Allen kijken tegelijkertijd naar f 25.65, met een schok.
Ik dacht warempel: een stem uit het graf.
Spot u maar heeren, maar u kunt toch niet ontkennen, dat in deze tijd van algemeene werkeloosheid de menschen nog zoo roekeloos zijn met hun kleeding. Ziet hoeveel huisvaders met ledige handen en de kommer op hun gelaat naar eerlijke arbeid loopen te snakken. Hoeveel ontberingen moeten zij zich niet opleggen tot kleeding van zichzelf en de hunnen. En toch, zij kunnen er niet buiten, want ik heb vaak hooren zeggen: de kleederen maken de man.
En ik heb je al vaker gezegd: Kerel, je had standbeeld moeten worden. C.N.A., wat praat die vent!
Laat u mij maar praten, meneer. Ik weet op zijn tijd ook te zwijgen. Maar als ik al uw kapitalistisch geklets gehoord heb, dan zeg ik u op mijn beurt: Ze moeten schandelijk veel betalen voor een sjofel plunje, om die daar in de winkel
- wijst in de zaal -
vet te mesten.
Ja zeker, meneer, 't is de waarheid, 't is de volle waarheid! 't Inkomen van een heele maand moeten ze soms neertellen voor 'n onsolide, flodderig costuum, voor rommel zooals ik sinds jaar en dag om m'n leden draag.
Ze kunnen zich tegenwoordig voor heel weinig geld ook heel netjes kleeden, dat maak je mij niet wijs, vrind!
Netjes? Wat u daar draagt, blijft voor hen een ideaal, een ver en onbereikbaar iets, meneer!
Zijn wespentaille hoort anders volkomen om die honger-
| |
| |
buiken, zou je zoo zeggen! Wijst met zijn elleboog naar f 58.- .
verontwaardigd:
Stop je ooren toe, kwajongen. En 't is een schande hoe hier gesproken wordt; als de muren toch ooren hadden! Ik mag er niet aan denken.
Er moet ook altijd ruzie komen als Jan Uitverkoop zijn bek open doet.
Voor ‘Uitverkoop’ kijkt u naar uw soort. En wat de ruzie betreft, die komt omdat u de waarheid niet wilt hooren.
Niemand is het met een ander eens, zelfs wij niet die jaar in jaar uit in hetzelfde hokje staan. Allen hebben verschillende meeningen, maar het zijn precies dezelfde dingen waarover we het oneens zijn. Dat is dus een aans knoopingspunt.
Ik ben het niet met hem eens. Dus we hebben geen aans knoopingspunt.
Dat is wel waar; dat we het onééns zijn!
Als ik mij er mee mag bemoeien, heeren....
Bemoei je niet met ons, proleet.
Heeren, heeren dan toch!....
Stil. De étaleur komt aan.
De poppen staan allen stokstijf, in hun eerste houding. De étaleur stapt binnen, dan de juffrouw. Zij laten het gordijn neer, hangen over de schouders van iedere pop een stofmantel, de étaleur draait het licht uit, en omhelst dan de juffrouw.
Toe nou, laat me gaan, Eduard.
Nog niet, nog ééntje schat! Hij zoent haar vijfmaal.
Ik kan het toch niet laten. Krijg ik geen nachtzoen?
Eentje dan. Vlug! Ze kust hem haastig, en stapt uit de étalage.
Als we deze kans toch niet hadden....
De étaleur stapt ook weg.
| |
| |
Ik heb het toch lekker gezien.
't Is een schande, elke avond weer diezelfde vertooning!
In mijn goeie tijd was 't ook zoo. Erger je niet heeren, het hoort bij de voorjaarsmode. Waaróm weet ik niet, maar het heeft er iets mee uit te staan. 't Is elk jaar een andere juffrouw, maar elk jaar hetzelfde spel.
Je kunt beter een pop zijn dan een mensch.
Oome, waarvoor deed die meneer zoo raar?
Zwijg, lastig jong! Wel te rusten allemaal!
Wel te rusten.... Wel te rusten.
Doek.
Als het Doek weer opgaat, is het vroeg in de morgen. Het regent niet meer en een beetje zon schijnt door het neergelaten étalagegordijn naar binnen.
rekt zich uit en geeuwt:
Oôô....
Hou je stil, nachtbraker.
geeuwt nogmaals:
Oôô.... 't Is al dag geloof ik.
binnensmonds:
Ellendige kroeglooper.
Ik ben allang wakker. Heb je vanochtend niets van die herrie gehoord?
Ik heb niets kunnen zien. Maar 't schenen twee mannen en een vrouw, die geweldige ruzie hadden. Ze waren dronken geloof ik, want telkens is er een tegen de ruiten gebonst. Jullie slapen wel vast, dat je 't niet gehoord hebt.
Waarover hadden ze ruzie?
't Ging om die vrouw, dacht ik. En die had weer ruzie met allebei.
Plotseling wakker schrikkend:
Is 't alweer zoo laat?
gemelijk:
Ja, de heeren hebben schijnbaar geen rust noodig.
| |
| |
Barst. Zeg, en wat zei die vrouw toen, Diogenes?
't Gewone liedje; zooiets van: denken jullie dat ik met iedereen.....
Jasses. Nou hebben ze 't alweer over vrouwen.
Heb je er soms iets tegen?
Die naar hèm komen kijken
- wijst met zijn voet naar f 58.- -
hebben nooit vrouwen bij zich.
Mijne heeren, mijne heeren, denkt om de kleine potjes met groote ooren.
tegen f 67.50:
Wat bedoelt-ie? Is dat soms een bak waarom we moeten lachen.
't Wordt hoog tijd dat ik eens ergens alleen kom te staan. Ik erger me dood tusschen jullie.
Daar heb je de wellevendheid van groote heeren onder elkaar. Ik ben maar blij dat ik niet bij de nette lui....
Wind je niet op, Diogenes. Bewaar je waardigheid.
Wacht maar; als ik eens kom te vallen. Wat zal het hier een vuilspraak en een ruzie worden.
Doe niet zoo dramatisch, oude heer! f 79.25 draait zich boos om, met zijn rug naar de anderen.
tegen f 58.-:
Amice, tracht een ander je grofheden te besparen....
Grootvader is toch lekker boos op u.
Wat duurt het weer lang vóór we hier licht krijgen.
't Is zeker Zondag vandaag.
Neen, 't is pas Vrijdag, domme jongen.
Waarom doen ze 's Zondags de gordijnen nooit open?
Waarom doen ze 's Zondags de gordijnen nooit open, Mr. P.?
Daarom. f 79.25 keert zich weer om.
Ik zal het je zeggen, jongen. Dan loopen de menschen de heele dag op straat, want dan heeft niemand iets te
| |
| |
doen. En dan zouen er teveel menschen hier voor het raam blijven staan, en ontevreden worden, omdat ze niet allemaal koopen kunnen, want de meesten zijn arm.
Wat zou dat geven? Dit is geen verklaring.
Je moet kinderen niet noodeloos dom houden.
Ze hadden beter gedaan jullie proleten dom te houden.
In 'shemelsnaam heeren; geen ruzies meer over stand. Wat is een prijs. We zijn toch allemaal evengoed nouveauté's.
De eene chic is de andere niet.
U komt pas kijken. U kent de wereld niet. Straks is het najaar, en worden we allemaal in prijs verlaagd. Wie durft er dan te spreken van stand? Dat is maar een kwestie van tijd.
beziet f 25.65 van boven tot onder:
Er moet toch veel gebeuren, eer ik mij met zóó'n plunje vertoon.
Dat is ook maar een kwestie van toeval, amice.
Niet alleen van toeval, maar ook van vóórkomen.
Een mooie verdienste, die kippenborst en die holle lenden.
Je vader en je zuster, baliekluiver!
tegen f 25.65:
Meneer, u zult ons nog noodzaken u principieel buiten ons gesprek te sluiten.
Oh, teveel buik is ook geen verdienste, ouwe heer; en jij bent hier ook geen baas. Allemaal zijn hier precies gelik.
Alleen het fatsoen is ongelijk verdeeld, wel?
Het fatsoen dat we eenmaal kregen, houden we tot onze dood. Wie weinig kreeg, moet het maar met weinig doen. Ik beklaag de heeren poppen.
En ik beklaag de menschen.
Die hebben heelemaal geen fatsoen.
| |
| |
Ik geloof dat ik de winkeldeur hoor gaan.
De juffrouw stapt de étalage binnen, dan de étaleur.
Wilt u meteen afstoffen, juffrouw?
De juffrouw ruimt de stofmantels op en haalt een plumeau.
De étaleur monstert met de handen in de zak de verschillende poppen. Dan tegen de juffrouw:
't Is moeilijk om dat nieuwe ding een plaatsje te geven tusschen de oude poppen.
Het moet toch ééns gebeuren....
Ja, de patroon heeft er gisteren weer over gesproken. Ik zal het maar eens gaan halen.
De étaleur af; de juffrouw ziet hem even bedachtzaam na, en gaat dan door met stoffen. Zij zucht, kijkt even door een kier van het gordijn naar de straat, schikt met bizondere zorg de kleederen van f 58.- recht, en gaat dan weer door met afstoffen. De étaleur steekt alleen zijn kop binnen:
Helpt u me een handje?
De juffrouw ook weg, maar keert onmiddellijk terug, terwijl ze de étaleur een moderne zilverkleurige pop met gekrulde armen helpt dragen.
't Is nog zwaar ook, zoo'n ding.
Ze plaatsen de nieuwe pop apart in een hoek.
De étaleur: Dank je wel schat.
Welk costuum moet ik halen, meneer Eduard?
Ik zal het zelf wel even doen. Wilt u dat matrozenpak maar heelemaal rechts zetten. 't Is zóó geen gezicht.
De étaleur weer weg. De juffrouw bukt en omhelst f 11.95 en draagt hem naar de andere hoek. Dan schuift ze f 25.65 meer naar het midden. De étaleur terug, met eenige blazers over zijn arm.
Zoo'n gestreepte is wel iets om mee te beginnen.
Wat een nieuwigheden zijn er toch in de laatste tijd.
De heeren-mode is dit voorjaar gelukkig heel wat kleuriger en sjieker geworden.
't Is anders nog niets geen voorjaar.
Neen, het goeie weer wil nog niet komen. Zoodra
| |
| |
het beter weer is, gaan we een avondje uit, hoor.
Ik heb geen tijd 's avonds.
De étaleur kleedt de zilveren pop aan, en zegt dan:
We zullen die overjas maar mee naar binnen nemen. Neemt u die blazers mee?
Hij pakt f 25.65 onder zijn arm en gaat weg. De juffrouw ook af. Even stilte.
Bah, wat sta ik hier náár!
Ik kan niet meer van het lachen. Wijst met zijn pink naar de zilveren pop.
Ik noem het een schande, zoo'n rot-ding met kleeren aan naast ons te zetten.
't Is toch geen pop? Hij kan toch niet praten, is 't wel?
Wat een dwaze krullen; wat een kleur. En dat 't toch nog een voorkomen heeft.
't Is nou heelemaal een echte poppenkast hierbinnen.
't Is belachelijk, 't is schandalig naast zooiets te moeten staan.
De menschen lijken wel gek.
Dat komt van al dat gevrij als de lampen uit zijn.
Geen wonder dat niemand meer koopt.
steekt opeens zijn tong uit tegen de zilveren pop en zegt:
Hij kan toch lekker niks terug doen.
Je kunt nog beter naast een proleet staan, als naast zoo'n blinkende kunstenmaker.
En wat een kleeding! 't Lijkt wel een carnavalspak, zoon streepjes-jas.
't Is een affront voor Jan de Overjas om zóóiets in zijn plaats te zetten.
Tegen de zilveren pop:
Blikken salamander!
't Is zijn eigen schuld. Hij had geen fatsoen, onze Jan.
De étaleur komt binnen met een groote prijs en hangt die op de blazer, monstert de heele kast, ook de nieuwe pop, en zegt dan:
't Staat toch wel aardig, al is het kunst.
De étaleur gaat weg. Even stilte.
| |
| |
Hoorde je wat-ie zei? Kunst was 't.
't Is gewoonweg bezopen. Dat ze zooiets mooi kunnen vinden!
De menschen hebben geen verstand meer. Ons, die het meeste op ze lijken, vinden ze niet mooi meer; maar zoo'n ding dat heelemaal nergens op lijkt, dat noemen ze kunst! Dat bewonderen ze! Een meubel!
Vuiligheid, jongen. Blinkende onzin. Krulletjes. Prullen.
Alles wat niet op de werkelijkheid lijkt.
En duur dat die gestreepte vodden zijn! Kijk eens! Kijk eens! Vier en twintig gulden vijf en zeventig. 't Is bar.
In plaats dat ze óns opslaan. Een smoking lijkt tegenwoordig wel een werkmansplunje, zoo goedkoop.
't Is goed dat onze prol vacantie heeft, Mr. P. Hij had je stellig niet laten uitpraten.
Die democraat! Maar wil je gelooven dat ik hem tien maal liever zag dan dit meubel daar?
De menschen lijken tegenwoordig werkelijk gek.
Machtswellustelingen zijn het.
Ezels die hun eigen schoonheid niet meer kennen.
schreeuwt:
O, o, kijk eens, opa gaat dood!
f 79.25 wankelt eenige malen, en valt neer met een smak.
Wat is er nou aan de hand?
- ziet naar de ingang en verstijft plotseling. De anderen evenzoo. De étaleur steekt zijn kop binnen, ziet de ruïne en zegt:
Doek. |
|