Is het niet voldoende, dat wij ons enkele dingen herinneren?
Dat God éérst komt en zoo volstrekt, zoo eeuwig en eindeloos eerst, dat nimmer en nergens iets of iemand anders in een naar Gods volstrekt primaat georiënteerd is.
Dat dus geen leven zuiver georiënteerd is, zoo het niet zuiver naar Gods volstrekt primaat georiënteerd is.
Dat een humanisme, zoover het geen hooger waarden kent dan die van den mensch, dan ook als noodzakelijk onvoldoende en chaotisch moet worden afgewezen.
Dat een anti-humanisme, zoover het zich naar lager waarden oriënteert dan God (b.v. de staat, de schoonheid enz.), dan ook als even noodzakelijk onvoldoende en chaotisch moet worden afgewezen.
Dat de mensch geen eigenwaarde heeft - van God afgesneden komt hij er niets op aan. Dat hij er ter zelfder tijd - om Godswil - oneindig op aan komt; zijn ontleende waarde is onzegbaar groot.
Dat het humanisme dan ook slechts stand houden kan, zoover het kan worden dóórgegraven tot het eenig stand houdende leven: God; d.i.: zoover het tot de erkenning komt van het secundair karakter van 's menschen oneindige waarde.
Dat het anti-humanisme dan ook slechts stand houden kan, zoover het kan worden dóórgegraven tot de eenig standhoudende waarde: God; d.i.: zoover het tot de erkenning komt van de oneindigheid van 's menschen secundaire waarde.
Dat verder geen leven zonder liefde mogelijk is en dat een antihumanistische onverschilligheid van mensch voor mensch, begrepen als liefde-loosheid, dan ook valsch is en onbestaanbaar.
Dat echter alleen die liefde wezenlijk en zuiver is, die gegeven wordt om Gods wil; alleen zij heeft oneindige waarde, alleen zij is onverwinbaar, alleen zij houdt tot het einde stand. Dat een humanistische liefde, enkel van mensch tot mensch en afgesneden van den goddelijken wortel, dan ook evenzeer valsch is en onbestaanbaar.