de nu in een luidruchtig huis; in kamers, waarin goudstukken zwierven, en waar haar breed bed met een sprei van brokaat, veil stond voor eenieder. Francesco had zij niet weergezien.
* * *
Van Francesco had zij wel geruchten vernomen. Hij was niet meer de blijde jonker, die vroolijk sprong onder meietakken. Met schuwen eerbied hoorde zij wel eens gewagen van den broeder, die rondtrok, in een grauwe zak gehuld, en sliep op asch en steenen. Doch de gasten, die bij Margherita kwamen haalden de schouders op over den dwaas, en zij lachten, en zij keken met gretige oogen naar Margherita in haar kleed van zilver-brokaat, dat glinsterde als de schubben van een visch.... En toen kwam de dag, dat Margherita Francesco weerzag, maar nu als Broeder Frans.
Een warme dag was 't in Mei met een jongen wind, die over de pleinen rolde, en wiens adem naar bloesems rook. Margherita stond even op het balkon. In de kamer achter haar rumoerden twee jonkers, voor wie zij bij de luit gezongen had, en die, verhit en stoeiend, haar weer naar binnen wilden trekken. Doch zij wist los te komen, en terwijl een van beiden probeerde de luit te bespelen, en de ander met schorre stem een liedje zong, stond Margherita op het balkon met een bloem in de handen, en ze strooide peinzend de bloemblaadjes op den wind, die ze meevoerde als speelsche vlinders. En plotseling zag ze weer voor zich dien éénigen dag in Mei, toen haar blonde vlechten goud waren als de zon en zij danste met meitakken in de handen.... En op hetzelfde oogenblik zag zij Broeder Frans.
Hij kwam over het plein, waar het water opsprong in de fontein, en een vloeiend mozaïek leek in het zonlicht. Hij was gekleed in een grauwen zak en ging barrevoets, maar snappende kinderen stoeiden om hem heen en om de broeders, die hem volgden. En een klein meisje met goud-blonde vlechten hield de hand van Broeder Frans gevangen en drukte er haar wang tegen. Broeder Frans sloeg de nauwe straat in, waar Margherita op het balkon stond, en toen zij hem vlak bij zich zag, sloeg hij de oogen op. En keek haar aan met een droevigen, doch stralenden blik. En op hetzelfde oogenblik was 't Margherita, alsof zij in dien blik haar leven zag; een kerker, waarin zij naakt gekluisterd lag, terwijl padden over haar lichaam kropen .... Een oogenblik: toen lag weer het plein in den milden zonneschijn, en Broeder Frans was verdwenen aan het schemerige einde der nauwe straat ....
Doch Margherita was van het balkon weggerend. Zij joeg met booze woorden de lallende jonkers weg, die bij haar komst krijschend de