toe. Die kinderen hebben gemaakt tot nummers, en die met starre zakenman-gebaren spreken over ‘Philips-ouders’.
Ja, bij God, dàt is dan de laatste uitbloei van onze onvergelijkelijke cultuur, Philips-ouders. Dat zijn maar niet zoo gewone menschen. Dat is geen man en geen vrouw die tesamen met Goddelijke hulp het leven bouwen over hun kind, die tesamen zijn geweest, diep gebogen, over het heilige leven dat nog sluimerde, en hebben gezegd: ‘Dit zal een mensch zijn naar God's beeld en gelijkenis. Het zal een man zijn; en we zullen iets van den Christus in hem herkennen. Laat ons bidden.’ Dit is een slaventroep, een saamgedreven horde, die eet van de ‘heeren’, die werkt voor de ‘heeren’ en die dan tenslotte, baart, voor .... de fabriek.
Dit web, dit berekende, dit strak-gewonden snoer van druk en dwang. Dat begint in een kleuterschooltje waar de kleintjes ‘spelen en dartelen’, dat mondt in een Lagere School. Het onderwijs is voortreffelijk want ‘voor de industrie krijgt goede ontwikkeling, ook van die menschen, die in nederige functies arbeiden, steeds meer waarde’ (pag. 15). Die lagere school sluit op een ‘opleiding voor de gloeilampenfabricage’. En dan zijn we er. Het heeft al tè lang geduurd, nietwaar, mijnheer de directeur, dat dit jonge vleesch willig, bereid en handig genoeg was voor de eeuwige, eenige en onvergelijkelijke gloeilampenfabricage. Maar eindelijk kan dan de zweep erop, kan het veertienjarig kind de fabriek in worden gedreven, en zijn ze zoover, dat zij reeds ‘aanstonds een hoog stukloon wekelijks mede naar huis brengen kunnen’. (pag. 19)
Dan hebben zij, o meesterlijke paedagogie, ‘eenige kennis van de reglementen, de sociale wetten, eenig idee van hygiëne ....’ (pag. 19). En zitten zij voor goed gekluisterd aan de firma, één nummer van de om ende bij 8000 die het arbeids-register van de firma staat en standing geven. Zoo ontbloeit dan dit schitterend gezinsleven, puur en van een zware éénheid, op de zekere financieele basis van het weekinkomen. ‘Van heel veel gezinnen werken verscheidene leden, vaders, zoons, dochters, bij Philips, de een in lager, de ander in gewichtiger functie, deze in de fabriek, die op een kantoor’. (pag. 7)
O, wees gerust, àlles is te gebruiken. Is het niet in de glasfabriek of in de fitterij, dan wel in kantoor of inpakafdeeling. En het huisgezin zal vroolijk zijn, want de huishoudschool oefent de leerlingen ‘in het smakelijk en oordeelkundig bereiden van den eenvoudigen huiselijken pot, afgewisseld met de lekkere hapjes, die het aardig element zijn in het gezellig huiselijk leven’. (pag. 45)