Rustig sloeg hij 't mulle stof op; en rustig bad hij, alsof hij een uur in de eigen kloosterhof mediteert, zo ingetogen.
In 't kruidenierswinkeltje hielp de stugge moeder; zij was bedrijvig en vlug, en verlangde naar de keuken. Haar man hield van een praatje en zou de broeder maar lachend en vrolik aan de oude Rochus herinnerd hebben. Na weinig minuten ging de broeder in dezelfde geest terug. Hij moet wijken voor een paard en wagen, dat hem achterop kwam, en zag dat Anneke en de vader van 't melkmeisje huiswaarts gingen.
De broeder sloeg 't heuvelpad in, en zag ginds de sjees stilhouden, de man uitstappen; Anneke sprong; de moeder kwam in 't deurgat; zij gaven elkander een hand, en 't meisje trok 't tuinhekje dicht. Zij repte zich naar de heuvel en zó kwam 't dat Sigmond en Anneke achter elkaar klommen.
Een poos lang bewaarde 't meisje de afstand tussen de broeder. Maar opeens liep zij vlugger en haalde de biddende kloostermonnik in.
‘Ik moet nog een boodschap voor Pater Pasifikus overbrengen van 't nonnetje. Is 't erg, als ik met u meewandel’, vroeg zij nederig.
Sigmond deed of zij hem heel niet stoorde en groette: ‘Natuurlik, Anneke’. Maar zij zeiden eerst niet veel. De broeder dacht haar wat te plagen met de nare wereld, maar bedwong zich, omdat 't meisje zó weemoedig keek en wit was en ziek. Toen vroeg hij maar:
‘Is 't erg verdrietig, Anneke, dat zij nonnetje is geworden. Je ziet zó droevig, al een hele tijd.’
't Meisje zag hem aan en antwoordde: ‘Nee, zij moet daar zijn, en ik wist al lang geleden dat zij er komen zou; maar..’ Zij sprak rustig en voorzichtig, er lag gloed en hitte in haar geluid:
‘Maar, broeder, ik weet niet, hoe ik zeggen zal, dat ik een heel andere pijn heb. Vandaag heb ik 't melkmeisje willen vragen, iets, iets over mijzelf, zólang zij in de wereld was; zij was echter de hele dag al gegeven aan haar medezusters, en aan haar Bruidegom; en ik heb 't niet gevraagd. Ik zou 't nu wel willen vragen. Jij bent toch eenmaal de goede Rochus geweest en hebt meer geheimen meegedragen van de jongens en de meisjes.
Rochus zei niets; een krekel knarste zijn eentonig liedje, en een vlinder fladderde naar een struik.
En onbeholpen vroeg Anneke, zij was rood tot in haar hals:
Als u nog Rochus was, maar nooit aan 't klooster gedacht hadt - maar u hadt van 't melkmeisje gehouden: zóveel; en zij had nooit nonnetje geworden, mar zij had zó van, van die maaier ginds gehouden, als u van háár, - begrijp je, broeder Sigmond?’
‘Maar, ah, wat een dwaas raadsel’ schatert de broeder, en heb jij daar