De Gemeenschap. Jaargang 2
(1926)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
MEI 1926 NUMMER 5 DE GEMEENSCHAP MAANDSCHRIFT VOOR KATHOLIEKE RECONSTRUCTIE ONDER REDACTIE VAN JAN ENGELMAN, HENDRIK KUITENBROUWER, WILLEM MAAS, LOU LICHTVELD EN C. VOS | |
Van André Gide tot André Breton
| |
[pagina 130]
| |
anders eigenlijk zich samentrok dan op het in angst gesteld probleem: wat kàn de mensch, waartoe is hij in staat? - vragen door Gide zelf voorzien en bij voorbaat reeds door hem geformuleerd of gesuggereerd: l'action, c'est cela que je veux; oui l'action la plus intense .. intense .. jusqu' au meurtre; vragen óók welke gestalte kregen in de epische verbeeldingen van Soupault, Aragon, Ribémont - Dessaignes. Want als diepere beweegkracht in de verbeeldingen van David Aubry, Jean X en Boy Hermes ontwikkelt zich de in laatste instantie toch ook weer besluitlooze maar nimmer rustende energie alle mogelijkheden der persoonlijkheid te meten aan de mogelijkheden van het leven en de mogelijkheden der aarde, zooals Gide het te verstaan heeft gegeven: Tenez (et il étend le bras dans un geste admirable), de seulement étendre mon bras, j'éprouve plus de joie qu' à écrire le plus beau livre du monde. L'action, c'est cela que je veux; oui, l'action la plus intense .. intense .. jusqu'au meutre ..Ga naar voetnoot2), - en zooals Jean X. bekent: Je me réjouis parfois de faire pousser des maisons comme des fleurs et de bouleverser des vies en restant toujours devant ce bureau. Comme un automobiliste lancé en pleine vitesse et qui garde l'immobilité devant son volant, je constate seulement le mouvement. As tu jamais vu faire sauter une montagne à la dynamite? Un homme appuie sur un bouton et établit le contact; un orage est déchaîné au milieu l'epais nuages de terre. Je lui pardonne de se croire plus puissant que ses frères. Cette ivresse, je la partage avec le boxeur qui, d'un coup de poing ‘descend’ son adversaire, avec le tireur qui vise et qui tue d'un coup de pouce. D'un coup de téléphone, je déclanche une affaire.Ga naar voetnoot3) David AubryGa naar voetnoot4) heeft vanuit dezelfde exaltatie geleefd. Maar zonder waarheid, rond welke het leven zich ordenen kan, zullen dán lichaam en geest eenmaal ervaren, dat zij zich vruchteloos verbruiken en tegen aarde en leven het onderspit delven zullen. Le monde est trop grand pour une seule vie d'homme. Deze enkele regel bevat de groote nederlaag van Dada. Bevat de bekentenis, dat Dada - onmachtig creatieve energieën te ontwikkelen - zich in opzet en intenties, in manifest en levensconceptie weerloos overwonnen moest geven aan de vergankelijkheid. Hèm - David Aubry - blijft dan de verdooving: het kunstmatig verhoogde leven van het opium-visioen; de hersenschimmige werkelijkheid van het droomgezicht: l'ivresse lucide des opiomanes. Parallel hieraan loopt de ervaring van Breton, die eenmaal getracht had langs Dada te ontsnappen aan ‘cette afreuse cage dans laquelle | |
[pagina 131]
| |
nous nous débattons’ maar in 1922 in zijn conferentie aan het Atheneum te Barcelona erkent, dat alleen Soupault nog niet aan Dada gewanhoopt had: zal hij tot het einde van zijn leven het speelgoed van Dada blijven, zooals Jarry het speelgoed van Ubu bleef. ‘Dada n'est plus ..’, heeft Breton dan al geoordeeld. Ofschoon men op zeker oogenblik de Dadaïsten collectief naar het Surréalisme zal zien geëvolueerdGa naar voetnoot5) teekent zich op dezen dikwijls onbestemden achtergrond toch het scherpst de figuur van André Breton af, die via Rimbaud, Jarry, Apollinaire, Germain Nouveau en Jacques Vaché zich tot woordvoerder van het Surréalisme opwierp en wiens ontwikkeling - inclusief de ontwikkeling naar en in het Surréalisme - behalve uit het eigenlijk gezegde Surréalistisch manifest - zich uit de opstellen van Les Pas Perdus laat aflezen. Hij - Breton - die voorgeeft nimmer aan de toekomst te denken en mocht hij zich ooit om het ijdel spel der plannen bekommeren, dit als een pure concessie aan de praktijk des levens beschouwd wil zien, bekent terzelfder tijd geen rust gevonden te hebben in het besef van de ijdelheid aller dingen, waarmee hij alreeds in verweer komt tegen Tzara's uitspraak: mesuré à l' échelle Eternité, toute action est vaine, en herinnert met instemming aan Tolstoi's uitspraak, dat voor wie geleerd heeft te denken, het weinig er toe doet waaraan hij denkt, daar hij in alles aan zijn dood zal denken. IJdelheid aller dingen, maar toch: verweer tegen dit besef terzelfdertijd. Geen bekommering om de toekomst, maar toch: de dood. Uit de Dada-razzia resulteert het besef (ook: de waan!) met veel zoo niet met alles afgerekend te hebben: kracht ontleenen aan den godsdienst schijnt Breton vulgair, voor cultuur alsmede voor eruditie bespeurt hij weinig of geen eerbied, de logica is een schuldige zwakheid, het intellect verloor zijn waarde (c'est en quelque sorte instinctivement - ik onderstreep - que je me débats à l'intérieur de tel ou tel raisonnement, ou de tout autre cercle vicieux), geen enkele waarheid zij norm, want de mensch kan zijn medemensch slechts verwarren, zoodat men zich vrij wete van de eerzucht, een eigen waarheid aan een ander op te leggen, de kunst interesseert hem | |
[pagina 132]
| |
slechts zeer betrekkelijk en vreemder dan al het andere is hem de behoefte van sommige menschen: te redden wat gered kan worden.Ga naar voetnoot6) Zijn positief bezit bestaat uit slechts enkele zeer vlottende overwegingen: de interesse voor ‘la question morale’, ‘le vent de l'eventuel’ en de bezorgdheid zijn bestaan te onderwerpen aan de voorwaarden van het bestaan der anderen, - dit alles samengetrokken op het onbestemd besef: Sommes-nous un peu libres, irons nous seulement jusqu'au bout de ce chemin que nous voyons prendre à nos actes et qui est si beau quand on 's arrête pour le regarder, ce chemin n'est-il pas en trompe-l'eoil, pourquoi sommes nous faits et à quoi pouvons-nous accepter de servir, devons nous laisser là toute espérance?inderdaad dus een ‘question morale’, waarvan de eerste en innerlijke beweegkracht is: hoe aan de vergankelijkheid het leven af te winnen en aan het leven de daad die het leven waard mag zijn en aan de daad de moreele normen voor het nieuwe zijn. Deze opeenvolging omlijnt - dunkt mij - scherp de karakteristiek van Breton, van zijn geestverwanten en hun streven, maar impliceert dan ook meteen de Umwertung, welke zij zich voorstellen en in het Surréalisme trachten te verwerkelijken: niet de moraal richt het leven, maar het leven richt de moraal, wat nà verwant is aan Gide's uitspraak, dat men zonder wetten zij om de nieuwe wet te hooren en terzelfdertijd misschien, misschien niet zoo heel ver verwijderd van Aljoscha's bekentenis: Vor der Logik musz man das Leben lieb gewinnen ... In deze gesteldheid van weinig of geen positieve, zeer vlottende overwegingen omschrijft Breton de beteekenis van kunst, litteratuur, poezie aldus: Echapper, dans la messure du possible, à ce type humain dont nous relevons tous, voilá tout ce qui me semble mériter quelque peine. Pour moi se dérober, si peu que ce soit, à la règle psychologique équivaut á inventer de nouvelles façons de sentir. Après toutes les déceptions que'lle m'a déjá infligées, je tiens encore la poésie pour le terrain oú ont le plus de chances de se résoudre les terribles difficultés de la conscience avec la confiance, chez un même individu .... Elle n'a de rôle à jouer qu'au delà de la philosophie et par suite elle manque à sa mission chaque fois qu'elle tombe sous le coup d'un arrêté quelconque de cette dernière.Ga naar voetnoot7). | |
[pagina 133]
| |
Het is ongetwijfeld naar deze opvatting, dat Breton in het Surréalistisch manifest ‘le style d'information pure et simple’ van den roman bestrijdt, het gelegenheidskarakter der notitie, de beschrijving welke slechts prentbriefkaarten oplevert, het procédé der omstandige psychologie: al hetgeen slechts bewijst, dat wij en dat de kunst onder het harde régime der logica staan, hetwelk de rechten der verbeelding schendt Hier grijpt men een der tendenzen van het Surréalisme: de logica te vernietigen en het illogische te herstellen; echter niet het illogische (want dat bemerken wij al te spoedig!) van de groote hartstochten, de dwaze edelmoedigheden, de redelooze geestdriften maar het illogische van het opium-visioen, de hersenschimmige werkelijkheid van het droomgezicht: l'ivresse lucide des opiomanes, - de droom, ten opzichte waarvan de wakende toestand slechts ‘une phénomène d'interférence’ is. In het verlangen naar dit illogisch droomgezicht verschuilt zich de waan, dat thans eindelijk de vraag van Gide, de vraag ook van Jean X., David Aubrey en Boy Hermes in een hoogere werkelijkheid beantwoord wordt, welke aan de vergankelijkheid het leven afwint en aan het leven de daad welke het leven waard mag zijn en aan de daad de moreele normen voor het nieuw zijn. Misschien niet als zoodanig bedoeld maar in feite is Breton's derde overweging over de beteekenis van de droom een antwoord op die vraag: wat kàn een mensch, waartoe is hij in staat, - een antwoord in zooverre het den weg wijst hoe de mensch aan het beantwoorden dier vraag ... ontsnappen kan: L'esprit de l'homme qui rêve se satisfait pleinement de ce qui lui arrive. L'angoissante question de la possibilité ne se pose plus. Tue, volc plus vite, aime tant qu'il te plaira. Et si tu meurs, n'es-tu pas certain de te réveiller d'entre les morts? Laisse-toi conduire, les événements ne souffrent pas que tu les différes. Tù n'a pas de nom. La facilité de tout est inappréciable.en nog: Je crois à la resolution future de ces deux états, en apparence si contradictoires, que sont le rêve et la réalité, en une sorte de réalité absolue, de surréalitéGa naar voetnoot8), si l'on peut ainsi dire.Ga naar voetnoot9) | |
[pagina 134]
| |
Naar een ándere zijde dan in de Lafcadio-Protos-verbintenis tracht zich aldus in het Surréalisme het antagonisme te verzoenen, dat zich drijft tusschen het zijn en de potenties van het zijn; nà Gide, die vooral naar dit antagonisme in den modernen mensch gepeild had, waant het Surréalisme de belofte der verzoening te mogen verkondigen: l'angoissante question de la possibilité ne se pose plus, - en in een nieuwe een boven-realiteit zal zich de synthese van verbeelding en werkelijkheid, van ‘rêve’ en ‘réalité’, van gedachte en daad voltrekken. Raakt men hier een oogenblik - geloof ik - den diepsten grond van het Surréalisme en een probleem, waarmee het zich via Dada en Gide aan sommige figuren van Dostojewski verbindt, nog op andere wijze manifesteert zich deze continuìteit. Gide toch, die - waarlijk bedervend - de jongere generaties gevoelig heeft gemaakt voor de psychische afwijkingen van Nietzsche, Baudelaire, Blake en vooral voor de psychische afwijkingen der Dostojewski-figuren mag met zijn geraffineerde nieuwsgierigheid naar de ‘décomposition des sentiments simples’ nog op andere wijze een schakel zijn geweest tusschen Dostojewski en sommige tendenzen der jongste Fransche litteratuur waar wij immers den levenssfeer van Vorst Mischkin aan het eind van den Raskolnikow-roman aldus aangekondigd zagen: Indessen war er an diesem Abende nicht imstande, lange und dauernd an etwas zu denken und seine Gedanken auf einen bestimmten Gegenstand zu konzentrieren; auch hätte er jetzt keine Denkaufgabe lösen können; er konnte nur fühlen .... ganz neue Triebe begannen sich in seiner Seele hindurchzuarbeiten -Ga naar voetnoot10)gesteldheid welke via Gide een resonnans vindt bij Breton, wanneer hij, sprekend over ‘un courant d'idées et de sensations’ zal opmerken: Je dis: d'idees et de sensations parce que j'agis moi-même dans un monde où les sensations ont plus de part que les idées, se dégagent en quelque sorte des idées procèdent, nous a-t-on appris, de sensations élémentaires. Je compte beaucoup plus sur la communication de ces sensations que sur la vertu persuasive des idées.Ga naar voetnoot11) | |
[pagina 135]
| |
Geenszins echter wil hiermee gezegd zijn, dat Dada en het Surréalisme via Gide tot een volledig begrip van Dostojewski gekomen zijn of zouden kùnnen komen, noch tot dat van Nietzsche, Baudelaire of Blake. Want al bestaat er hier ongetwijfeld een continuïteit: het is toch niet meer dan de continuïteit, welke via Gide onderhouden wordt tusschen het Dostojewskiaansche: ‘er konnte nur fühlen’ en het Surréalistisch begrip der ‘sensations’, nochtans zonder dat de groote menschelijkheid zelve van Raskolnikow of Vorst Mischkin aan die continuïteit deelnemen. Breton, die zelf het tweetal stroomingen naar de jongste tendenzen van een deel der Fransche letteren aangeeft als eene van Baudelaire en Rimbaud naar Reverdy en eene van Gérard de Nerval over Mallarmé naar Apollinaire mag mogelijk in den waan verkeeren - en zij 't in de verte - verwant te zijn aan Baudelaire, Rimbaud en de Lautréamont, maar zoowel ten opzichte van dezen als ten opzichte van de Dostojewski-figuren geldt - nog eens! - dat het Surréalisme zich gezet heeft aan de ontginning van eenige afwijkingen, welke in sommigen dier (gewaande) Fransche voorloopers zooal niet zéér accidenteel waren dan toch gepaard gingen aan eenige essentieele noties over het leven en den zin van het leven, christelijk en katholiek georiënteerd (maar: á rebours) terwijl wij vreezen moeten dat die afwijkingen van het Surréalisme de algeheele essentie uitmaken en in niets gepaard gaan aan datgene wat ons van Baudelaire doet spreken als: notre Baudelaire. Dit beseft men temeer, wanneer men er zich een oogenblik rekenschap van geeft, wat het Surréalisme bewust zoekt in de artificieele paradijzen van den droom en wat het daarvan verhoopt voor de litteratuur: het merveilleuse: le merveilleux est toujours beau, n'importe quel merveilleux est beau, il n'y a que le merveilleux qui soit beau: Dans le domaine littéraire, le merveilleux seul est capable de féconder des oeuvres ressortissant à un genre inférieur tel que le roman et d'une façon générale tout ce qui participe de l'anecdote. | |
[pagina 136]
| |
En het is ook - dit merveilleuse - in het parfum-winkeltje, dat Boy HermesGa naar voetnoot13) in het hart der Mexicaansche woestenij vindt onder deze overweging: Vendre des parfums et des produits de beauté aux égarés du désert, c'est un but dans la vie, qui dispense de tout raisonnement waarmee kort maar wezenlijk eenerzijds nog eens de positie omschreven is, welke het Surréalisme ten opzichte van de schoonheid (merveilleuse) heeft ingenomen en anderzijds de sfeer van Ribemont Dessaignes' roman voor een deel voelbaar gemaakt wordt. Meer dan een karakteristiek van Dada en den Dadaïstischen jongeling geeft ‘L'Autruche aux Yeux clos’ een karakteristiek van het Surréalisme en den Surréalistischen jongeling, ofschoon men Boy Hermes in vele zijner uitspraken en in zijn levensconceptie verwant zal bevinden aan David Aubrey en Jean X. Maar zoowel in den opzet der handeling als in de beschrijvingen en beelden bevat deze roman tal van Surrealistische motieven, zooals in de woestijnbeschrijving van den aanvang, den droom van Boy Hermes en het einde in die klamobscene sfeer, kenmerkend voor een litteraire en picturale richting (vgl. b.v. de Chirico en Max Ernst), zoo na verwant aan den psychoanalyst, over wien (in een overigens onverdacht milieu!) even kort als kenschetsend werd geschreven: Il semble que la fenêtre percée par le docteur Freud sur l'âme humaine ait pris jour un peu bas. Non point qu'on doive croire á l'angélisme humain, mais l'animalisme, et l'animalisme reproducteur surtout, n'est pas tout l'homme. L'Institut de psychanalyse s'est voué á dépeindre exclusivement l'hommesinge, ce singe lubrique et féroce qui se révèle de préference aux epoques du terrorisme.Ga naar voetnoot14) Het is naar dien ‘homme-singe’ dat telkens de nieuwsgierigheid van Ribemont - Dessaignes' roman uitgaat, - dezelfde nieuwsgierigheid die Gide binnenwaarts naar de ‘paysages intérieurs de la psychologie’ dreef, naar den modder dien elke mensch in zich draagt en naar dien dubbelganger van den bewusten mensch, dien Gide Versiloff in zich had zien ontdekken en dien op zijn beurt Boy Hermes ontdekt: Mais il lui semblait qu'on marchait der riére la limite où il était parvenu. Oui on marchait, quoiqu'il ne pût voir personne. A ce moment Hermes se trouvait en face de lui-même; il avait du mal à se reconnaître, car son sosie portait une moustache .... Waar- | |
[pagina 137]
| |
lijk! aan den limiet van het bewuste leven ontdekt Boy Hermes den dubbelganger in bijna dezelfde bewoordingen van Dostojewski's Versiloff: C'est comme si votre sosie se tenait à côté de vous. De ontsluiting van dit tweede Ik - ontsluiting zonder inmenging van wil en rede - voert vanzelf de overweging van de litteratuur naar de Surréalistische daad, naar de mogelijkheid uit die Surréalistische daad de nieuwe moraal vast te stellen op den dag - zooals Breton meent, - où les méthodes surréalistes commenceront á jouir de quelque faveur. Il faudra bien alors qu'une morale nouvelle se substitue à la morale en cours, cause de tous nos maux - of zooals hij het anders zegt: j'aimerais savoir comment seront jugés les premiers actes délictueux dont le caractère surréaliste ne pourra faire aucun dou teGa naar voetnoot15). Het manifest waarmee het tijdschriftGa naar voetnoot16) onder redactie van Pierre Naville en Benjamin Péret werd ingeleid kondigde dezelfde tendenzen aan: een breeder en dieper ontginning van de ‘activité inconsciente de l'esprit’ als fundament van een ‘nouvelle déclaration des droits de l'Homme’. En het tijdschrift zelf begon in zijn eerste nummer een enquete: le suicide est-il une solution? - vroeg aandacht voor een bureau voor surréalistisch onderzoek en vaardigde de gebruikelijke manifesten uit, ditmaal aan den Paus, den Dalaï-Lama, de scholen van Bouddha en de doctoren der krankzinnigengestichtenGa naar voetnoot17) Bezien we nog een oogenblik de zuiver litteraire zijde van het Surréalisme, dan zien we als meer of minder surréalistisch geaccepteerd: Swift, Sade, Chateaubriand, Constant, Hugo, Desbordes - Valmore, Bertrand, Rabbe, Poe, Baudelaire, Rimbaud (est surréaliste dans la pratique de la vie et ailleurs) Mallarmé, Jarry Nouveau, Saint-Pol-Roux, Fargue, Vaché, Réverdy, St. J. Perse, Roussel en onder de schilders Seurat, Moreau, Matisse, Derain, Picasso, Braque, Duchamp, Picabia, Chirico, Klee, Man Ray (ook fotografisch), Max Ernst en André Masson. Geen dezer is altijd surréalist omdat zij naar het oordeel van Breton aan eenige Voraussetzungen (idées préconçues) hebben vastgehouden: ils ne voulaient pas servir seulement á orchestrer la merveilleuse partition. C'étaient des instruments trop fiers, c'est pourquoi ils n'ont pas toujours rendu un son harmonieux. De keuze der namen is karakteristiek en zij bevestigt wat men uit de theoretische uiteenzettingen reeds had kunnen aflezen n.m. dat aan elk kunstwerk een surréalistisch element inhaerent is, dat men het | |
[pagina 138]
| |
vindt zoowel in Baudelaire als in Rembrandt, zoowel in Shakespeare als in Cervantes, en dat de fout van Breton en de zijnen o.a. deze is, dat zij het surréalistisch element ongetroebeld willen afscheiden, los van wat Breton noemt: idées préconçues; zoo zien zij b.v. niet meer den volledigen Baudelaire maar weinig meer dan de Baudelaire, die schreef dat de mensch de beelden niet oproept maar dat zij in hem opstaan: spontaan en despotisch. Il ne peut pas les congédier: car la volonté n'a plus de force et ne gouverne plus de facultés.Ga naar voetnoot18). Hier concretiseert zich, hoe het Surréalisme zijn gewaande voorloopers op accidenteele overwegingen en verkleind beschouwt. En meteen raakt men hier ook de eenige positieve, schoon eigenlijk verwaarloosbare verdienste van het Surréalisme n.m. de aandacht welke het heeft geschonken - en met name door Breton - aan de vorming van het litteraire beeld en aan zijn geheimzinnig evocatieve krachten - lumière de l'image, - waarvan de allereerste oorsprong, zoo in wording als in werking, wel verhuld zal blijven.
* * *
Om, samenvattend, met een enkel woord de ontwikkeling van Dada en het Surréalisme te karakteriseeren, herinner ik aan het woord waarop ik in den aanvang wees en waarmee Breton den schilder Max Ernst kenschetste: panique de l'intelligence. Mag Dada deels als een verstandelijke crisis en als een crisis van den wil beschouwd worden, gedurende welke het verstand en de wil echter, hoe ook in zichzelf verward, toch actief en gespannen bleven: in het Surréalisme zullen deze vertwijfelde activiteit en spanning van wil en verstand zich plotseling ontspannen en er zal niets meer resten dan sexualiteit, niets meer dan een instinctief leven, niets meer dan de ervaring van Boy Hermes: Ce n'est pas qu'il trouvait la vie belle. Il ne la trouvait pas plus belle que laide. Dada bezat, hoe klein en hoe verwaarloosbaar ook, nog een zekere allure al was het dan niet meer dan de allure van een grijns en een snik in een stopflesch, - het Surréalisme echter bezit niets meer dan modder, het heeft niet eens meer de woedende begeerte te leven; het werd lauw en klam in zijn begeerten, vormeloos in zijn idealen, vegeteerend in zijn levensconceptie en het riep een jeugd in het leven, die Boy Hermes' zonde tegen het leven meebedreef: Ce n'est pas qu'il trouvait la vie belle. Il ne la trouvait pas plus belle que laide. Dada heeft zich in een val voltooid. | |
[pagina 139]
| |
V. Besluit.Practisch en theoretisch richten de litteraire tendenzen, welke ik in den gang hunner groote lijnen, echter zonder hen in alle ‘détours’ te volgen, eenigszins schematisch geschetst heb, zich tegen de edelste eigenschappen en gesteldheden in de traditie der Fransche litteratuur en met name zooals die traditie onder de groote 19e eeuwers zich vormde en instandhield: Balzac, Baudelaire, Flaubert, Barbey, Hello, Bloy. Waarlijk, wanneer Aragon in de inleiding op ‘Le Libertinage’ zich tegen de partijgangers van het verstand bekent (je fais ici l'apologie du flou ....) en proclameert: à bas le clair génie français, wanneer Breton zijn manifest opstelt en Ribémont - Dessaignes zijn roman schrijft, volgen zij van verre en misschien onwetend slechts André Gide, die voor de geheele Fransche litteratuur een ‘horreur de l'informe’ vaststeltGa naar voetnoot16), daar boven uit Dostojewski stelt maar ten overstaan van den Rus (de klassicist van huis uit is misschien even niet zoo heel gerust!) zich toch afvraagt, of het einde niet een complete anarchie zal zijn, indien de ‘sensation’ over de gedachte triomfeert. Daarbij ontwikkelt hij een merkwaardige redeneering, waarin hij tenslotte niet alleen zichzelf het zwijgen oplegt maar zijn uitgangspunt vernietigt en datgene wat hij bewijzen wilde loslaat: L'on nous a dit, l'on nous a répété souvent ces derniers temps que c'est là (anarchie) l'aboutissement fatal de la doctrine de Dostoïevsky. La discussion de cette doctrine pourrait nous entraîner très loin, car j'entends d'avance les protestations que je pourrais soulever, si je venais vous affirmer: Non, ce n'est pas à l'anarchie que nous même Dostoievsky; mais simplement á l'Evangile. Car il est nécessaire ici de nous entendre. La doctrine chrétienne, telle qu'elle est contenue dans l'Evangile, ne nous apparaît ordinairement, à nous Français, qu'à travers l'Eglise catholique, que domestiquée par l'Eglise. Or, Dostoïevsky a horreur des églises, de l'Eglise catholique en particulier. Il prétend recevoir directement et uniquement de l'Evangile l'enseignement du Christ, et c'est précisément ce que n'admet point le catholique ...... - Mais précisément, s'écrieront les catholiques, - et nous vous l'avons maintes fois expliqué, et vous sembliez vous-même l'avoir compris: l'Evangile, les paroles du Christ, prises isolément, ne nous mènent qu'à l'ánarchie; de la précisément la nécessité de Saint Paul de l'Eglise, du Catholicisme tout entier. Hier nu, waar Gide de controvesse had moeten besluiten met een den tegenstander ontzenuwend argument, schrijft hij niet alleen als | |
[pagina 140]
| |
een ontgaan van dit laatste argument: Je leur laisse le dernier mot (echter noodgedwongen en onder de stizwijgende erkenning toch ook dat dit laatste woord het recht inhoudt dit woord te spreken) maar voortgaande in zijn overweging vernietigt hij zijn uitgangspunt en laat datgene los, wat hij bewijzen wilde: dat Dostojewski in zou leiden tot het Evangelie: Ainsi donc, sinon à l'anarchie, c'est à une sorte de bouddhisme, de quiétisme du moins, que nous conduit Dostoïevsky....Ga naar voetnoot17)dezelfde Dostojewski, in wiens geheele werk (vergeten wij dit niet): une déprécation non point systématique, mais presque involontaireGa naar voetnoot18) de l'intelligence, vast te stellen valt; dezelfde Dostojewski ook in wiens mensch-beeldingen een verontrustende afwezigheid van den wil kenmerkend is. Merkwaardig lijkt mij - en bedenk even (als een bevestiging van Gide's veronderstelling) hoe ver, hoe bijna onoverbrugbaar ver b.v. een figuur als vorst Mischkin zich verwijdert van het Christendom der Evangeliën, - merkwaardig lijkt mij de bekentenis van Gide, dat de Rus tot een soort bouddhisme en quiétisme in zou leiden. Merkwaardig - want terwijl wij zoowel voor Dostojewski als voor Dada en het Surréalisme (uiteraard alle recht gedaan aan het verschil in de hoegrootheid van het kunstenaarschap) een negatie van verstand en wil vaststelden, komt - zooals Gide ten opzichte van Dostojewski - MarlierGa naar voetnoot19) ten opzichte van Dada tot het vaststellen eener verwantschap tusschen Dada (waaraan ik als voorloopige voltooiïng het Surréealisme toevoeg) en het bouddhisme: verwantschap in een onverschilligheid ten opzichte van de metaphysische beschouwing, een negatie van het ken-vermogen, een eenzijdige waardeering van het droomleven en een binnenwaarts gerichte, starre zelfbeschouwing - kenmerken welke ik in vele figuren van Dostojewski terugvind en waarmee m.i. nog eens temeer bevestigd wordt hoe er een continuïteit bestaat in de ontwikkeling Dostojewski - Gide - Dada - Surréalisme eenerzijds en hoe die continuïteit anderzijds nog eens valt te reconstrueeren uit de twee beschouwers, Gide en Marlier, die wij onafhankelijk van elkaar en van verschillend uitgangspunt vertrekkend (de een van Dostojewski, de ander van Dada) zien samentreffen op dezelfde plaats: het bouddhistisch nihilisme, dat veelmeer nog dan voor Dada kenmerkend is voor het Surréa- | |
[pagina 141]
| |
lisme (alle differentiatie tusschen de Oostersche en de Westersche mentaliteit natuurlijk rechtdoende). Zooals dit nihilisme in het Oosten den weg bereidde voor een nieuw Godsgeloof, zoo - meent Marlier te verstaan te mogen geven - zal het Westersch nihilisme een Godsgeloof voorbereiden, omdat niets beter dan een algeheele vernietiging de onmogelijkheid vaststelt zich in het niets te handhaven. Weten wij vooreerst al niet hoe Marlier het begrip God verstaat en welken zin hij hecht aan de beschouwing welke hij daarop laat volgenGa naar voetnoot20), er valt daarbij te bedenken, dat hij zijn verwachtingen eerst en vooral op Dada baseerde maar de overweging verwaarloosde, dat Dada zich naar het Surréalisme in een volkomen val voltrok, - een val, waarover de Evangeliewoorden klinken: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U: Indien iemand niet geboren wordt uit water en geest, kan hij niet ingaan in het koninkrijk Gods. Wat uit vleesch geboren is, is vleesch, en wat uit den geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, dat Ik u zeide: Gij lieden moet opnieuw geboren worden. De wind waait waar hij wil, en ge hoort zijn gedruisch, maar weet niet van waar hij komt en waar hij heengaat: zóó is alwie uit den geest geboren is’. En verder: ‘... boos waren hunne werken. Alwie namelijk kwaad bedrijft, haat het licht, opdat zijn werken niet gewraakt worden. Maar wie naar de waarheid handelt, komt tot het licht, opdat zijne werken openbaar worden, wijl zij in God gedaan zijn.’Ga naar voetnoot21) Voorloopig mag uit deze parallellen en verwante verschijnselen - en ik geloof niet te onvoorzichtig en te snel! - de conclusie getrokken worden, dat het werk van Dostojewski, hoe verbijsterend machtig de Rus als kunstenaar wezenlijk is, tendenzen bevat, welke ontbindend werken op den Europeeschen geest en een bestendig gevaar zijn, overal waar de weerstand van het volledig Christendom in het Katholicisme werd weggeslagen, - dit volledig Christendom, dat - hoe ook geteisterd tusschen hemel en hel, - de diepste wezenlijkheid in de traditie der Fransche litteratuur vormt en waarmee waarschijnlijk ook de haat dezer menschen jegens die litteratuur, in zijn diepsten oorzaak verklaard is: vinden wij immers aan de eene zijde den man, die bekende: Ainsi nous défendons la cause du diable,Ga naar voetnoot22) en aan de andere zijde hem die wist: Passez en revue, analysez tout ce qui est naturel, toutes les actions et les désirs du pur homme naturel, vous ne trouverez rien que d'affreux. Tout | |
[pagina 142]
| |
ce pui est beau et noble est le résultat de la raison et du calcul. Le crime, dont l'animal humain a puisé le goût dans le ventre de sa mère, est originellement naturel. La vertu, au contraire, est artificielle, sur naturelle, puispu'il a fallu, dans tous les temps et chez toutes les nations, des dieux et des prophètes pour l'enseigner à l'humanité animalisée, et que l'homme, seul, eût été impuissant â le découvrir. Le mal se fait sans effort, naturellement, par fatalité; le bien est toujours le produit d'un art,Ga naar voetnoot23) - korte maar volledige belijdenis van de door God gewilde orde, het erfzondelijk besef en de openbaring en de belijdenis welke van Pascal tot Claudel den wezenlijken rijkdom der Fransche litteratuur vormt. De open brief, welke Aragon, Breton, Eluard, Soupault en meer dan twintig surréalistische schrijvers en schilders aan Paul Claudel richtten en waarin zij als hun verlangen uitten, dat in revolutie, oorlog en koloniale opstanden de Westersche beschaving mocht omkomen en zich afvallig verklaarden van wat in woord of daad Fransch mocht heeten, - die brief werd door Drieu de la Rochelle op een plaats beantwoord (o vreemde samenloop!) bij voorkeur sinds jaren gereserveerd voor André Gide: de Nouvelle Revue Française. En de laatste zin vroeg hem, of zij zoo vroeg het Koninkrijk Gods verzaakten: renoncez-vous si tôt au royaume de Dieu, jeunes gens.Ga naar voetnoot24) Is een beoordeeling als die welke Robert Guiette in SélectionGa naar voetnoot25) op een boek van Léon Bloy gaf, geen antwoord op die vraag en een antwoord, dat nog, nòg ondanks alles en ondanks de verwachtingen ook van Marlier, verziekt van de Gidiaansche levensleer, het kwade wil en het goede niet wil: bewust, overwogen en ‘d'une folie très méditée’, waarmee immers ook Gide zichzelf gekenmerkt had, het kwade oproept en het goede verzaakt. Léon Bloy - zegt hij - is niet voor ons, Léon Bloy is voor anderen: Il nous offre une nourriture qui nous rassasierait peut-être. Nous préférons n'y point toucher. Nous pourrions perdre notre cher malaise: cette faim si habilement entretenue.’ En het laatste woord dier korte notities, maar waarin zich toch wel volledig de door Gide gevormde mentaliteit uitspreekt, luidt: LEON BLOY NOUS GêNE. C'EST UN TéMOIN ENCORE, COMME UN VIVANT. | |
[pagina 143]
| |
Van al hun menschelijkheid hebben zij dit laatste, deze GêNE, ten overstaan der Waarheid als hun armzalig bezit ondanks hun wil zich te verharden in het booze, behouden, zonder dit laatst bezit zouden dezulken als dor hout uitgeworpen worden.
GERARD BRUNING.
Nijmegen. |
|