Het feest van milden troost: ons leerend, dat wij het lijden en de zonde niet verhelpen met ijdele woorden, zelfs niet met zalvende of krakende woorden, doch met onze daad: de overgave aan een God, Die ons bezoekt, in vreugde, doch dikwijls, zeer dikwijls in bitter lijden. Wat wij hier zien: zonder iets, iets daarvan te begrijpen: de goddelijke Natuur met de menschelijke vereenigd in één goddelijken Persoon, omdat God ons liefheeft met zuivere, onbaatzuchtige, goddelijke Liefde: dat schokt ons hart en laat daarin geen plaats meer voor zotte sentimentaliteit. Want diezelfde liefde Gods is uitgestort in onze harten.
De liefde van een God in de kribbe straalt ook uit de oogen van Maria en Jozef. De herders zien dat in bijna angstige vreugde: het onbekende, het langverwachte, waarnaar ieder menschenhart zucht: weder en weder de groote Liefde, die allen en alles vereenigt.
Hoe zou alles goed worden: als wij onze zielen niet verhardden tegen den vuurgloed der liefde van Kerstmis. Wij dammen onze harten in: opdat alles dààr blijve voor onszelf; wij meenen, liefdevol te zijn, omdat wij feestvieren met onze vrienden en verwanten: doen dat ook de heidenen en zondaars niet?
Het geloovig hart der Middeleeuwers spreekt dezelfde taal als de herders hooren in hun binnenste: de taal der diepe, diepe romantiek. Het gebaar hunner Kerstfiguren en de siddering van hun Kerstlied doet zelfs het hart van ons, verdorde Christenen, medetrillen: want, ondanks alles, vormen wij één lichaam en één geest, zooals wij geroepen zijn in één hoop onzer roeping.
Onze roeping: waarvan de samenleving ons aftrekt met alle kracht. Want de samenleving kent niet een hooger leven dan het uiterlijke; zij wil niet hooren van een bovennatuurlijk leven, waar het gezond verstand zoo dikwijls dwaasheid is; de samenleving kent geen inkeer en geen concentratie tot innerlijkheid; de samenleving leeft aan den buitenkant, aan de oppervlakte; en de ongezonde romantiek, de sentimentaliteit, is haar hoogste uiting.
Wij mogen wel groote verwachtingen koesteren van een kultuur, welke het verstaan heeft, Kerstfeesten te organiseeren, zooals wij die kennen. De simpelen vieren dan de Menschwording van Gods Zoon: de zéér ontwikkelden spreken van wijziging van oude, heidensche winterfeesten en de groote massa denkt aan niets, niets als meerdere vrije dagen met veel verstrooiing der zinnen.
Want de redelijke grondslag onzer kultuur is: dat het dogma het denken vermoordt. En daarom werd het dogma vervaagd, zoolang, zoolang tot men kwam aan de Kerstnummers onzer geïllustreerde