De Parijsche Tentoonstelling 1925
De tempel der prachtigheid
Een dergelijke tentoonstelling is altijd weer een openbaring: van de zieligheid en zielloosheid van het overgroote deel van onze kunst; van onze ijdelheid en onze verscheurdheid. Een bourgeois fancy-fair van de aesthetiek.
Men ziet er:
De prullen.
De tragische eenzame gewrochten van de gevoeligen zonder doel, de bewogen eenlingen; - verzameld in één ruimte vertegenwoordigen zij zóóveel leed en zóó weinig vreugde, dat het zien terneerdrukt.
Levende kunst.
De, soms felle, zooals ergens in Polen, boerenkunst, nog zuiver en geboren uit het leven, zooals het daar nog is, maar die toch angstig maakt, omdat de tijd haar bedreigt. Zij moet ontdekt worden temidden van bergen van imitatie: de als ‘boer’ gecostumeerde (Zweden enz.); men ziet zelfs de combinatie boerenkiel-markiezenbroek.
En dan: de kunst, die de grootschheid van dezen tijd heeft gevoeld en vlijmend-geestdriftig wil gaan ordenen, disciplineeren, doen aanvaarden, verblijden; door den tijd wordt zij niet bedreigd, maar gevoed. Rusland. Een hartstocht is het eenige zaad voor zuivere, opwekkende kunst; alleen de menschengroepen, daardoor gestuwd, bezitten levensmoed en zijn vitaal, vragen kunst, krijgen kunst, durven de kunst van hun tijd: hun eigen leven, in de oogen zien; zij zijn bruisendnieuwsgierig, zij vragen niet naar iets ‘moois’.
De Hollandsche inzending, in Grand Palais en Esplanade, behoort bijna geheel tot de groep, volgend op de prullen. Het paviljoen van Staal is zelfs niet eerbiedwekkend, architectuur zonder doel en dus