| |
| |
| |
| |
JANUARI 1925
NUMMER 1
DE GEMEENSCHAP
MAANDSCHRIFT VOOR KATHOLIEKE RECONSTRUCTIE ONDER REDACTIE VAN JAN ENGELMAN, HENDRIK KUITENBROUWER EN WILLEM MAAS
VASTE MEDEWERKING VAN MAX JACOB, JACQUES MARITAIN, HERMON OULD, KAREL VAN DEN OEVER, WIES MOENS, KAREL MENGELBERG, PROF. DR. F. ROELS, PATER C.A. TERBURG O.P., IR. L.J. FEBER, WILLEM NIEUWENHUIS, PIETER VAN DER MEER DE WALCHEREN, BERNARD VERHOEVEN, GERHARD KNUVELDER, GERARD BRUNING, HENRI BRUNING, A.J.N. BOOSTEN, HENRI JONAS, JOEP NICOLAS, JAN BRUNA, GERARD PANHUYSEN, ALBERT KUYLE, C. VOS, EN ANDEREN.
| |
Verantwoording.
‘Denn das ist schon freilich nötig vor der Ausfahrb dasz sich die Wagemutigen zusammenfinden in gleich gerichteten Sehnsucht und im gleichen Glauben an die gleichen Sterne.’
Friedrich Muckermann S.J.
In een tijd van oneindig-verscheiden levensbeginselen en eindeloos-verspreide gezindheden; bij den klaarblijkelijken uitbloei van een phase van het Europeesche beschavingsleven, die met ‘individualistisch’ algemeen, maar niet oneerlijk is gekenschetst; over de tweespalt heen van droom en daad wil ‘De Gemeenschap’ uiting geven aan de levensbeschouwing van de velen, die zich klaar bewust werden van de noodzakelijkheid, om eeuwige en aardsche krachten te brengen in grootst-mogelijke harmonie. Wij vragen daartoe de medewerking van alle menschen, die in hun innerlijke gesteldheid wezenlijk dienstbaar zijn aan het welzijn der samenleving en aan hun maatschappelijke houding het karakter en die statie weten te geven, welke voor de behoeften van onzen tijd het meest geschikt zijn. Priester, missionaris, geleerde, staatsman, kunstenaar en arbeider: allen zullen ons helpen, waar zij in zuivere verhouding staan tegenover de vragen in aardsch bestaan en eeuwige toekomst.
Daar in elk organisme alle deelen in den diepen zin van het woord worden beheerscht door het leidend levensbeginsel kan de idee eener harmonische gemeenschap alleen hij dienen, die uit het leven van den mensch het Begin van alle leven niet wil wegcijferen, die zijn daden wil richten naar bovennatuurlijk bevel, gekend door het gebruik der rede, aanvaard door de genade. Aan een verhouding tot de eeuwigheid ontkomt practisch geen mensch, maar uit de ontkenning vloeien daden voort, die de bestemming van den mensch in gevaar brengen en zijn verhouding tot den evenmensch vertroebelen.
| |
| |
De huidige samenleving, die een organisme in diep verval moet heeten, vertoont tragisch beeld van elkander tegenstrevende levensbewegingen, waarin, hoewel diepgaande kenteringen waarneembaar zijn, de neiging tot ontkenning der bovennatuur en tot natuurlijke verklaring overheerscht. Hooggezind idealisme kampt met de grofste platvloerschheid, de rampzaligste vereering der materie hult zich in schoonen schijn, mystische surrogaten, die den hoogmoed des menschen niet bezeeren, bestrijden de klare waarheid. En de pessimistisch-gestemde geest gewent zich, niet meer te denken, maar te vegeteeren, of, op z'n best, te gelooven in den definitieven neergang van de Westersche beschaving, waarbij zijn eenig verlangen blijft: dat deze voornaam en vol panache zal zijn. Belijden wij, te behooren tot de ideologen, dan is de beperking voorop te zetten dat ook verkeerd-gericht idealisme zich-zelf opteert. Aan elk idealisme ligt de vaak onuitgesproken bedoeling ten grondslag tot levensharmonie te geraken, maar als de objecten verkeerd worden gewaardeerd of in verkeerde verhouding tegenover elkander worden gesteld, draagt het begin der ideologie reeds de kiem der ontbinding. Bestaat onze ideologie slechts in het streven, voor de menschheid te winnen de best-mogelijke bevrediging der stoffelijke behoeften, of in het verlangen naar geestelijke verheffing van den mensch in en door zich-zelf en naar het bereiken van een levenspeil, waarop steeds meer rationeele verklaringen voor de vragen, die de natuur ons onophoudelijk doet stellen, worden gegeven - dan zal de Jordaan naar het beloofde land der harmonische samenleving nimmer worden overgetrokken. Een idealisme dat de gansche realiteit omvat, het eenige dat toekomst heeft, kan alleen worden geboren uit de deemoedige overtuiging dat de geest des menschen hier op aarde niet geroepen is tot de volkomen kennis, maar tot de aanvaarding van de oneindige kracht der eeuwigheid, die God's wezen zelf is. Aaneenschakeling van ervaringen brengt
ons niet tot een nieuwen en beteren staat van leven, waarin het kwade zijn kracht verloor: wij hebben onze zwakheid te belijden en vrede te zoeken met het verblijf in dit groot doorgangshuis, maar fier te zijn op de genade-gaaf, welke ons den wil van God, en die geopenbaard, deed kennen.
Noch wetenschap, noch kunst, noch techniek, die zich-zelf tot doel maken, die niet te dienen weten, zullen op den duur vruchtbaar zijn voor de regeling der verhouding van mensch tot mensch, voor de aardsche gemeenschap. Waar zij in hun uitingen de eeuwen trotseeren werden potenties losgestooten, die de beperktheid van het systeem verre overschreden en verbonden zijn aan de diepere krachten in het leven der menschheid, welke in de hoogtepunten van dit leven zóó gaaf en volkomen zich uitspreken, dat het schijnt of de sluier, die de oneindigheid voor onze blikken verbergt, doorzichtig wordt. De hoofdmomenten, de groote cultuurperioden in het menschelijk beschavingsleven, verschijnen dan ook steeds, waar een gemeenschappelijk, geestelijk-georiënteerd ideaal het volk bezielt.
In het verlangen naar zulk een houding belijden wij de gemeenzaamheid aller dingen, d.w.z. van alle dingen volgens hun wezenlijke bestemming. Daarom spreken wij van de hiërarchie der waarden, die de grootst-mogelijke orde veronderstelt in de factoren, waardoor het leven der menschheid wordt bepaald. In de ongerepte natuur heerscht de zuivere hiërarchie der deelen, zooals ze door God daarin is gelegd. In de menschen
| |
| |
gemeenschap echter is ieder misbruik van den vrijen wil door het individu van invloed op het samenstel der levensverrichtingen en doet ons lijden aan onze sterfelijkheid, aan de onvolkomenheid van onze menschelijke natuur. Het is de katholieke leer, die het zuiverst en ordelijkst de verhoudingen bepaalt, welke ook in het aardsche leven dienen te bestaan. Oorzaken van maatschappelijke ontaardingen zijn te herleiden tot het godsdienstig-zedelijke, waarom bij iedere maatschappelijke daad de vraag naar de verhouding tot die diepste normen zou moeten worden gesteld. Om deze wisselwerking dienen in onze reconstructie de belijdenis van het beginsel en de uitwerking daarvan in de daad hand in hand te gaan. Persoonlijkheidscultuur is allereerst een taak die geestelijken leidslieden aangaat: wij, die in de verdwaasde wereld leven, hebben in slag op slag de kromgevormde constellatie recht te smeden. Rangordelijke superioriteit en ondergeschiktheid zullen heerschen in de krachten van de menschenziel, in de waardeering van de bezittingen en potenties der natuur, in de werkzaamheid van den mensch voor zijn levensbehoeften. Geen materieele bate zal gaan voor geestelijke verdieping, geen ruilmiddel voor den rijkdom der natuur of de verdienste van den arbeid, geen snel gewin uit opportuniteit boven het ideël-gewenschte. Wie zich in het nastreven van zulk een orde baseert op de leer en de traditie der Katholieke Kerk moet de beste modus vinden voor het aardsche leven, omdat alleen Zij kan wijzen op een bovennatuurlijke herkomst en macht. In het samenzijn van onvolmaakte menschen, die het erfzondelijk merkteeken dragen, is een paradijslijke vrede 'n fictie, omdat het vermogen en de neiging tot kwaad-doen nimmer kunnen worden weggecijferd. Maar de rijkste tijden der menschheid zijn die, waarin de geesten zijn gedrenkt in deemoed en onderwerping aan eeuwige wet, terwijl hoogmoed het kenmerk is der décadentie, die in alles het hoogere ondergeschikt maakt aan het
lagere.
In onze dagen kan dienstbare schoonheid, die haar eigen wet en karakter, het wezenlijke van haar speciale terrein, niet wenscht te verheffen boven hoogere waarden en ook voor de kunst een doel erkent, licht een phrase en grijze speculatie heeten. Maar de, waarachtigheid van hen, die, ofschoon de macht-tot-uitdrukking als inzet mee-eischend, het belang van den maker boven het gemaakte wenschen te stellen, kan met een dedaigneus gebaar of de sterkere macht der negatie nimmer weg te redeneeren zijn. Met de kruimels die van de elpenbeenen tafelen vallen behoeven wij ons niet te voeden, die een angelieker droom kennen dan champagne-roes na psalm-dreun. Wij wenschen geen kunst te maken voor ons particulier plezieren, wij willen goed en wijs worden in alle dingen, voor het nut der menschenmaatschappij, en wanneer de ingeschapen drang naar vergeestelijking nog in de menschenziel woont zal daar vanzelf, spontaan als de bloem in de lente, een nieuwe en stralende schoonheid verrijzen, die in het hart des volks woont. De psychische faculteiten, die de kunstdaad doen bestaan, zijn welliswaar practisch niet uiteen te halen, maar aan de zielehouding van den kunstenaar, aan de gesteldheid van zijn practisch verstand, valt een objectieve waarde wel degelijk toe te kennen. Zal de kunst harmonisch zijn ingeschakeld in de levensverschijnselen (en het gaat voor de menschenmaatschappij niet om kunstenaars, maar om kunst) dan dient na het psychologisch beschouwen, na het aesthetisch bekijken, of liever: gelijktijdig, -
| |
| |
een toetsen aan dieper beginsel te worden beoefend. Wat aan het ‘werk’ waarde geeft wordt, breeder beschouwd, niet alleen bepaald door het ‘werk’ zelf, maar ook door hetgeen dat werk geeft aan den tijd waarin het ontstaat, aan den mensch van dien tijd. Wie werkt om schoonheid te scheppen vragen wij: wat verstaat gij onder schoonheid en voor wie maakt gij schoonheid, hoe is uw werkende geest georiënteerd? Wie dit niet doet blijft met zijn schoonheid in den befaamden cirkel draaien: de betrekkelijke verdienste van een waarachtige en persoonlijke uiting worde niet ontkend, maar deze dient op een zekeren afstand te worden beoordeeld als er hoogere belangen zijn, die zulks eischen. Kunstvaardigheid wordt naar deze normen niet gemeten, wel zielehouding. Voor kunstvaardigheid-alleen en voor vele andere dingen is in onze dagen .... geen tijd.
Nuttigheid voor het bereiken der eeuwige bestemming, nuttigheid voor het aardsche leven der gemeenschap: ziedaar ons program. Daar de luchten van lenzen schallen is het gewenscht, dat wij de bedoelingen klaar verantwoorden, opdat men zal weten wat ons onderscheidt. Dit valt niet makkelijk, want de mateloosheid is het die ons kwelt en de nuchtere realiteit die ons vraagt om iederen dag in sobere vormen de juiste houding te bepalen, terwijl wij met den dienst der ziel gaarne den vorm willen vereenigen in één strenge harmonie.
Wie de oogen niet enkel gericht houdt op de vaderlandsche mogelijkheden, maar - zonder eigen karakter te willen miskennen - de hedendaagsche snelheden van uitwisseling gebruikt om de aanknoopingspunten met de naburige naties te zoeken, zal de overtuiging winnen, dat de tijden rijpen. Met een groote mate van gelijktijdigheid ontstaat in de verschillende landen de idee, welke wij voorstaan. De brandmerken der doorleden twijfelzucht staan in het vleesch, over alle gelaten zweemt iets van de groote vermoeienis waarin het Westen neerligt en zich loom de aderen opent. Als daar geen machtig réveil werd geblazen, hoe zou het nageslacht moeten oordeelen over ons twintigst'-eeuwers, die - als wij niet te laf moeten heeten om een wapen te voeren in het belang eener sublieme zaak - de heiligste goederen der christenheid, door de monsterlijke menschenvergoding der Russische sovjet bedreigd op erger wijs dan weleer door de Turken, durven offeren aan handelsbelangen en verdwaasde economie; die een conferentie voor de bevestiging van den vrede in Europa slechts kunnen houden als enkel woekeraars en beursgokkers, die den Mammon aanbidden om Astarte te kunnen genieten, hun sanctie hebben verleend aan het schema waarvan het lot der millioenen afhankelijk is, die de scheiding van kerkelijk en wereldlijk recht als een eisch der verlichting beschouwen aan de gruwelprocessen van lustmoordenaars kolommen krantendruks wijden en onszen al bijster goed achten, wanneer we ons bij de lectuur van het proces van Gilles de Rais aesthetisch bekoord weten door het feit, dat Jean de Malestroit het gelaat van het Christusbeeld toedekte, dat de nabestaanden der slachtoffers voor de zielerust van de duivelsdienaar en kinderslachter een gebed stortten! Maar uit de Eeuwige Bron stroomt nog immer genade, die de naturen verpurend uitbrandt en het lichtend idealisme opstiert boven het laagland van duistere perversie en zelfgenoegzaam snobisme. Als de weëe ellende het bitterst wordt geproefd
is de zoete smaak van het vertrouwen nabij.
| |
| |
Geen overspanning van den geest en ontkenning van de harmonische beheersching der stof, geen eerlijkheid van verdeeling der materieele goederen op menschelijken basis, geen humanisme dat de grenzen van den twijfel verwijdt, geen superieure onverschilligheid voor de wreede maskerade des levens vooral zal ons redden. De aardsche modus, die het best en schoonst ons inleidt tot het eeuwig domein, vraagt een positiever belijdenis: het dogma, om het groote woord uit te spreken, dat het drama op een hooger plan heft. Engel en dier worstelen ook in het hart van den christen, maar hij kán zich buigen, hij weet wat hem verheft boven de ellende, die van het paradijs vervreemdt.
Wat wij zeggen zal niet aangenaam klinken in de ooren van hen, die de onzekerheid tot een leer verhieven en het particulariseeren sterker verstaan dan zij het anderen kunnen verwijten; het zal niet altijd hen bekoren, die in naam van een moderne menschelijkheid, welke wij niet erkennen de tegenstelling tusschen goed en kwaad aan een verbreede aesthetiek ondergeschikt maken; het zal misschien ook hen gramstorig maken, die, op eenzelfde eeuwig beginsel stoelend, meenen, dat onveranderlijkheld van den geest ook eenvormigheid van het symbool veronderstelt. Niet om tabula rasa te maken, niet om het leelijke eendje te spelen zullen wij spreken, maar omdat het nog zoo moeilijk groot en ruim leven is in katholiek-Nederland. Omdat zooveel groote dingen, op het moment dat zij nuttig konden zijn, in de oude-wijven-kameren der laksche deskundigheid verdwijnen; omdat het volk misleid wordt door politieke operateurs, die eerst zich-zelf hebben blind-gestaard op de grootste gemeene deelers, en zich dan gewennen konden ex cathedra te spreken, wijl er altijd nog stommer zijn dan zij (die vallen af: zij blijven); omdat de kranten uit kortzichtigheid de volle waarheid niet schrijven en zich krommen onder de zweep van den advertentiecolporteur; omdat de christelijke naastenliefde met de allerbeste bedoelingen nog steeds bij de pauselijkgedecoreerde werkgevers zelf begint; omdat onmachtige knoeiers, die nog geen behoorlijke teekening kunnen maken, onze kerken bouwen en stuk-meubileeren, waarbij niet eens meer de veel-misbruikte ‘goede bedoeling’, maar het jodenfabrikaat een rol speelt. Niet om onszelf willen we dit zeggen, want het kan ons hoogstens storm doen oogsten en welgemeende vermaningen, maar om de Waarheid-Christi en om de waardigheid van Zijne leer. Waar we hard zijn spreekt ons ongeduld en onze onverzettelijkheid - zachte handen zijn slechts in teedere conflicten goede heelmeesters en de strijd is heviger, de nood acuter dan ooit.
Ons geslacht begint de voorbereiding van het nieuwe evenwicht, dat men niet van den hemel kan afdwingen, dat uit het leven zelf moet groeien, maar dat nu komen moet, indien de Voorzienigheid voor Europa nog een taak in het beschavingsleven van het menschdom heeft weggelegd en zich niet van den Afrikaan en den Aziaat wil bedienen om òns te kerstenen. Zien wij de zaken te simplistisch en profetisch, willen wij construeeren wat we verlangen, plegen wij romantiek? De grenzelooze oneenigheid over het begrip ‘romantiek’ illustreert de verdeeldheid van alle hedendaagsche meeningen. Wie zich levendig voor oogen stelt, welke tegenstrijdige geestelijke en materieele machten onze cultuurloosheid veroorzaken, en niet te traag is om in de diepste beweegredenen af te dalen, kan ons geen dorre speculatie verwijten. Hij mag ons romantisch
| |
| |
heeten, die tusschen klassiek en romantiek geen diepe afgronden veronderstelt, die met zijn term niet verstaat een ideologisch archaïsme, een overwoekering van evenwichtige geestelijkheid door opgezweept gevoel of het verlies van contact met de volle werkelijkheid. Verlangen naar het verleden kwelt ons niet meer, althans niet meer naar de vormen van een verleden, die alleen in eigen tijd en sfeer adequaat konden zijn, wij zijn niet maanziek en schreien geen Julia-tranen. Geheel op zich zelf beschouwd is de automobiel ons liever dan de spitsboog, het geronk der motoren zoeter dan de luitzang van den minstreel. Deze versnelling van het levenstempo moet in een nieuwen tijd van algemeene geestelijke normen vanzelf tot gedragenheid verrustigen. Zonder forceeren aanvaarden, wat in zich den goeden geest niet schadelijk is, kan ons geluk aan de aardsche werkelijkheid niet verkleinen. Nuttigheid en doelmatigheid zijn in alle groote cultuurtijdperken (die het woord ‘kunst’ in hunne vocabulaire niet kenden) de aanleiding geweest tot het scheppen van werken, waarin het oneindigheidsgevoel zich openbaarde: de middeleeuwer beschilderde met evenveel toewijding het schild van zijn heer als de luiken van zijn altaarstuk. Den glimlachenden concreticus zij gaarne toegegeven, dat wij niet argeloos zijn, maar ons nageslacht kan het wezen, en zeker zijn voor ons de Nazareners, Viollet le Duc, Ruskin, Morris en de Praerafaëllieten geen goede voorbeelden. De practijk van de waarachtige broederschap der menschen moge onze idealen belichamen: als Europa zich de sublimiteit der christelijke gelatenheid bewust wordt, die nog geen werkloosheid beteekent, kan zij niet uitblijven. Mogen anderen nagaan of onze ‘groote woorden’ op een zuiver gevoel berusten, danwel ontaarden zullen in een spel met bleeke schimmen. Ons levensgevoel kan allicht niet magerder zijn dan dit van het vergrijzende geslacht, dat bezwijkt onder de zware mokerslagen van
een tijd, die het in zijn stoutste verbeeldingen niet durfde droomen. De albasten vaas, die de kostelijke reukwerken der geïsoleerde schoonheid besloot, is gebarsten en met blindgeweende oogen, die niet meer herkennen, staren de offeraars op de diggels. Ons ‘romantisch verlangen’ is van gansch andere geaardheid: het omvat de gansche realiteit, het kweekte levenswil in plaats van levensafgekeerdheid, het richt zich op de samensmelting van het individu, klein en vergeten, met de groote menschelijke gemeenschap. Dagelijks trekken scheef-gegroeide toestanden, die niet met één wenk zijn weggevaagd, ons af van deze nieuwe energie en doen ons wanhopen aan de onderneming. Maar de sterke momenten richten ons des te heviger omhoog. Wat gezegd en geschreven wordt zal de breede menigte voorloopig weinig te openbaren hebben, maar waarachtigheid van geest, en materiaal dat is gezuiverd zoover de tijden dit mogelijk maken, zijn diepgaand verschillend van een pogen, dat er speciaal op is gericht de esoterische gemeente te bereiken. Zelfverblinding zou het moeten heeten, op staande voet een gemeenschapscultuur uit den grond te willen tooveren: wij moeten ons kleine deel bijdragen in het richten der geesten naar waarachtige waarheid en schoonheid. Dit streven drage het christelijk merkteeken, de rest zal schoon gevolg zijn.
Redactie.
|
|