Geldersche volks-almanak voor het jaar 1886
(1886)– [tijdschrift] Geldersche volks-almanak– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geldersche geslacht- en oudheidkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spaensweert.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staande eene andere kracht steeds rusteloos voorwaarts drijft? Vooruit! steeds vooruit en snel vooruit! is de leus van het heden. Waarheen? ja, dat weet niemand, maar, dat is zeker, naar toestanden en gebeurtenissen, waarbij menigeen met schrik zal terugdeinzen voor de consequenties van zijn eigen streven. Heeft men daarvan een vague gevoel, en is het daarom, dat men zich dikwijls van den anderen kant zoo angstvallig aan het verleden vastklemt? Ziet men dan wezenlijk in, dat de oude tijd nog zoo slecht niet was, al wil men het ook niet openlijk erkennen? Ja, men zoude wel gaarne de voordeelen van het heden, van alles wat vooruitgang en beschaving, - of, laten wij liever zeggen: wat kunst en industrie, wetenschap en ontwikkeling van den menschelijken geest - ons heeft opgeleverd, smaken en genieten, zonder er de lasten van te dragen. Men zegt gewoonlijk: de Adel en de groote lui hebben bij de veranderde maatschappelijke toestanden veel verloren, maar het volk, de groote massa heeft daarentegen enorm veel gewonnen. Schijnbaar is dat waar, doch op die redenering valt nog veel af te dingen. Wanneer de edelman of patriciër onzer dagen, ook al heeft hij nog een aardig vermogen, terugziet op zijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorouders, en nagaat wat al bezittingen, heerlijkheden, regten, aanzienlijke en winstgevende betrekkingen, enz. deze bezaten, zonder daarvoor iets anders verrigt te hebben, dan zich de moeite te hebben getroost, om uit adellijke of aanzienlijke ouders geboren te worden - wanneer hij dan zijn tegenwoordigen toestand vergelijkt met dien zijner voorzaten, zonder dat er eenige denkbare reden is, dat ook hij thans nog niet even goed in dezelfde gunstige omstandigheden zoude verkeeren, indien die goede oude tijd nog maar bestond, dan zal hij ongetwijfeld vinden dat zijn geslacht er niet op vooruitgegaan is, doch hij vergeet dan geheel en al, dat met de regten, die de Adel verloor, hij ook ontslagen is geworden van een groot gedeelte der pligten, die voorheen op zijne schouders drukten. Nu ja, die pligten! die zouden er ook nog wel bij waar te nemen zijn. Maar, wanneer wij een oogenblik nagaan, hoe menigmaal tegenwoordig de Adel het ‘noblesse oblige’ nog uit het oog verliest, hoezeer hij zich daardoor zelf en vrijwillig stelselmatig ontdoet van den luister, die hem nog altijd, als overblijfsel van vroegere grootheid, in het oog des volks omstraalt, vooral wanneer hij door geld en bezittingen zich meer gewigt kan bijzetten, hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Adel voorheen, juist door het verzuimen zijner pligten, zelf de grootste aanleiding was tot het verlies zijner regten, dan moet men erkennen dat die pligten nog zoo gering niet waren, en het vervullen daarvan moeijelijker was en zwaarder drukte, dan men thans welligt meent. Door steeds voor zich zelf, alleen te denken aan zijne regten, en, wat zijne onderhoorigen betreft, aan hunne pligten, in plaats van juist omgekeerd: hunne regten en zijne eigene pligten dagelijks eerlijk en trouw voor oogen te houden, heeft de Adel in vroegere tijden zijne eigene zaak bedorven, en, ondanks zich zelf, sterk medegewerkt om den veranderden toestand in het leven te roepen. Maar het volk nu is er toch veel beter aan toe dan voorheen! In zeker opzigt: ja, maar 't is meer schijn dan werkelijkheid. Het volk heeft zijne regten doen gelden, het heeft er vele verkregen, maar het eischt er voortdurend nog meer, maar: hoe meer regten des te meer pligten, des te meer zorgen ook. Doch daar wil het in den regel nu evenmin van weten. Het volk geraakt hoe langer hoe meer in eene koortsachtige gejaagdheid, in een ijdel streven naar een onbereikbaar ideaal, in een opgaan, niet alleen in den aardschen toestand, waarin men zich bevindt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar in zulk een, waarin men wenscht te komen, doch dien men niet bereiken kan; het oog is steeds vooruit, in stede van omhoog, gerigt, het materialisme heeft, langs den weg van een te sterk realisme, alle idealisme, alle poesie des levens, alle hoop en vertrouwen op een beteren toestand, dáár waar en ten tijde dat deze wel te bereiken is, doen verloren gaan; geluk en tevredenheid zijn de vreedzame hut ontvloden en hebben een ledig gelaten in hart en hoofd, dat door niets is aan te vullen, en wel het minst door de utopiën der demagogen met hunne socialistische droombeelden en toekomstbespiegelingen. Voorwaar de oude postwagen- en diligencetijd was nog zoo kwaad niet, al kon men toen ook op éénen dag niet van Groningen naar Maastricht komen. De mensch bewoog zich minder snel, zijn geest nam niet zulk eene hooge vlugt, maar zijne wenschen en begeerten voor dit aardsche leven waren ook gematigder; hij leefde met zijne gedachten en zijne verwachtingen in denzelfden kring, waarin zijn ligchaam zich dagelijks bewoog, en zoo zijn geest zich al bij wijlen aan het alledaagsche ontrukte, dan klom die op tot de wereld der onzienlijke dingen, om zich daarin weldra te verliezen, en dan in aanbidding de knie te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buigen voor den Heer der Heerlijkheid, en, door het gebed en de gedachten aan de Eeuwigheid verkwikt, met vernieuwde lust zijne levenstaak te hervatten. Wij herhalen: die oude tijd was nog zoo verwerpelijk niet, en al wenschen wij hem niet terug, omdat wij er ons niet meer in zouden kunnen schikken en omdat die wensch ook in elk geval onbereikbaar en dwaas zoude wezen, zoo is het toch begrijpelijk, dat men zich gaarne af en toe eens in dien tijd terugdenkt en tracht te verplaatsen, dat men zelfs zijn huis in antieken stijl opbouwt en inwendig stoffeert, om ook door zinnelijke aanschouwing zich van tijd tot tijd geheel aan het hedendaagsche te onttrekken, en, algemeen stemregt, dynamiet en petroleum, socialisten en nihilisten c.a., met al het toekomstig geluk en de gulden eeuw, die zij ons brengen zullen, vergetende, uit te rusten en zich te verkwikken bij de gedachte aan dien goeden ouden tijd, toen de menschen zooveel langzamer, dommer, onnoozeler, eenvoudiger, bekrompener, enz., maar ook zooveel tevredener en dientengevolge zooveel gelukkiger waren. En al stemt nu mogelijk menigeen in den tegenwoordigen tijd met bovenstaande redenee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring al zeer weinig in, zoo zullen wij ons voor heden daar maar niet om bekommeren en maar eens weder eene toepassing op de som gaan maken en U, waarde lezers, verzoeken met ons wederom een kijkje te nemen in het verleden van ons dierbaar Gelderland. Nog geen vierde uur ten zuiden van het dorpje Bronkhorst - wel bekend als voormalige Bannerij - ligt, niet ver van den IJssel verwijderd, eene aanzienlijke boerenplaats, Spaensweert geheeten, een oud adellijk leengoed, dat ook zelf weder eene leenkamer bezat en waaronder dus achterleenen ressorteerden; omtrent dit goed en zijne voormalige bezitters willen wij een en ander mededeelen. Sommigen zoeken den oorspong van den naam Spaensweert in het oude Spanna - genoemd in het jaar 1003 in het Graafschap HamelandGa naar voetnoot1) - of wel Spana in de IJsselgouw, genoemd tusschen de jaren 1053 en 71 in een staat van inkomsten der Abdij CorveyGa naar voetnoot2); of liever zij zoeken Spanna of Spana ter plaatse, waar thans nog Spaensweert wordt ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vonden, ten gevolge van de, ofschoon geringe overeenkomst van naam. Alhoewel dit niet onmogelijk is, komt het ons het natuurlijkst voor, dat, wijl men Spaensweert het eerst aantreft in bezit van het geslacht Spaen, zooals wij dadelijk zullen zien, de bezitting haar naam ontleend heeft aan den eigenaar, en dat dus Spaensweert niets anders beduidt als weerd of waard van Spaen. Spaensweert, ofschoon in de Graafschap gelegen, behoorde tot het kerspel Brummen en dus tot het kwartier van Veluwe, en was een leen ten Zutphenschen rechte. De eerste, die wij er mede beleend vinden, was Jan of Johan Spaen tot Spaensweert, Ao. 1326, behoorende tot het oude bekende adellijke geslacht van SpaenGa naar voetnoot1). Zijne vrouw is niet bekend, doch hij verwekte bij haar drie kinderen: Willem, Hendrik en Griete. De oudste zoon Willem was een der medebezegelaars van het verbond der Graafschap Zutphen in 1375. Drie jaren later werd hij beleend met: ‘'t Goet geheeten Spaensweert gelegen in den kerspel van Brummen te dienstmansrechte’. Dat deze Heeren Spaen niet altijd even goede vrienden waren met hunne naburen de Heeren van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronckhorst spreekt van zelf, dat lag zoo in den geest dier tijden; doch op elke twist volgt in den regel ook weder eene verzoening, en zoo vinden wij, dat deze Willem Spaen in 1385 een verdrag sluit met Gijsbert en Frederik van Bronckhorst, gebroeders, zonen van den Heer van Bronckhorst, voor zich en zijne zuster Griete, voor alle schuld, die zij aan zijn vader Johan, aan zijn broeder Hendrik en aan hen (Willem en Griete) schuldig waren, zoo wegens het verlies en de schatting tot Ommen, als wegens de paarden, die zijn broeder Hendrik Spaen aan Berndt Sleeverte of Slabberte van Velen geleend had, uitgenomen de visscherij tusschen de Heerschap van Bronckhorst en hem WillemGa naar voetnoot1). Hij bezegelt dit stuk met drie roode schuinbalken, omschrift: S. Willem Sp..., waaruit blijkt, dat deze Spaens zonder twijfel tot het bekende adellijke geslacht behooren, al is deze tak ook niet aan den hoofdtak vast te koppelen. Willem Spaen hield voorts nog in leen den Emmer, een leen van het Huis Kell, en ook in het kerspel Brummen, doch eveneens in de Graafschap op den regter IJsseloever en ten zuiden van Spaensweert gelegen. Daar hij in 1401 zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mannelijke geboorte overleden was, beleende Johan Mom van Kell daar toen mede Dirk van Steenre, zwager van genoemden Johan MomGa naar voetnoot1). Willem Spaen was gehuwd met Geertruid van Dorth, dochter van Hendrik, Heer van Dorth, en van Anna van Keppel. Hare kwartieren zijn:
Hij had bij haar drie dochters: 1 Aleid, erfdochter tot Spaensweert; 2 Arnolda, gehuwd met Jorden van Baeck tot Baeck, wiens moeder Wittenhorst was, en die in 1426 niet meer leefde, wijl Arnolda toen als weduwe tegenwoordig was bij het huwelijk harer dochter Aleid met Hendrik van der Hoevelick; en 3 eene ongenoemde, die in den echt trad met N. van Huet, wiens moeder Bingerden heette. Aleid nu werd als oudste dochter, na dode haars vaders, beleend met Spaensweert ‘met allen sijnen tobehoren bij Bronckhorst in den kerspel van Brijmmen gelegen tot eenen Erffdienstleene met eenen peerde te verhergewaden met den huyse, haŭe, beleende mannen daerto behoren̄ en̄ vischerien, ao. 1400’. Zij was toen reeds gehuwd met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godert Cloeck tot den Berenclau, zoon van Riquin, en haar man trad bij deze beleening als haar hulder op. In 1415 werd haar zoon Rijcquijn of Rijkwijn Cloeck beleend en heet het goed toen: Spaensweert met den Middelweert. Naar dit geslacht Cloeck, dat Spaensweert geruimen tijd in eigendom bezat, werd de heerenhuizing ook wel het Cloeckshuis genoemd; onder die benaming komt zij althans voor op een oud kaartje van Spaensweert uit het midden der 17e eeuw naar een brouillon van Nicolaes Geelkerck vervaardigd. In 1456 tuchtte Rijkwijn zijne vrouw Mente aan Spaensweert, en met haar transporteert hij in hetzelfde jaar aan Dirk van Camphuizen het goed te Broke, vóór de poort bij Arnhem - een zadelleen ten dienstmansregten, met een paard te verheergewaden, waarmede hij beleend was na dode zijns ouderen broeders Johan, 1420, die dit weder in leen had ontvangen na den dood huns vaders Riquin in 1402. In 1466 was hij lid der Ridderschap van Zutphen en in 1475 overleden. De geslachtsnaam zijner vrouw wordt niet vermeld, mogelijk was zij uit het geslacht RoderloGa naar voetnoot1), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar zij verwekte bij hem een zoon, Cracht genaamd, die in 1476, na het overlijden zijns vaders, met Spaensweert beleend werd en zijne vrouw Belije of Belia van Meeckeren, - dochter van Gijsbert, Lid der Ridderschap van Veluwe, Hermanszoon ux. Mette Kreijnck, en van Margriet van der Hell, Casijnsdochter ux. Nise van Aller - aan dit leengoed tuchtte, en wel: ‘an huijs en̄ hofstat met allen timmeringen op den Spaensweert en̄ huijsraden, daerto 60 heerenponden wt den weerdt, so hij kinder bij haer nalaet sal sij te tucht holden huijs, hofstat, timmeringe huijsraet en̄ 50 heeren pond, so sij herhijlickt, sal die tucht wt sijn, alleen holden̄ 60 heeren ponde jaerlix’. Zij lieten drie zoons na: 1 Gijsbert, beleend met Spaensweert, als erve zijns vaders die in 1493 den leeneed vernieuwde en dus toen nog leefde. Gijsbert stierf vóór of in 1515, en zijne moeder erfde toen Spaensweert weder van hem en werd in 1515 beleend, waarbij Gerard van Broeckhusen als hulder optrad. Twee jaren later transporteerde zij het op haar 2en zoon Hendrik. Een 3e zoon was Cracht, die in de Ridderschap van Veluwe was in 1539, als zoodanig op den Landdag compareerde, op de twee eerste Riddercedullen staat, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en uit zijn huwelijk met Cornelia van Soulen maar ééne dochter Belia nalietGa naar voetnoot1). Hendrik Cloeck had weder een zoon, Cracht genaamd, die als erve zijns vaders den 14en Mei 1555 met Spaensweert beleend werd, waarbij het heergewaad op 50 Carolus guldens werd bepaald. Volgens eene oude lijst in het Archief der familie Schimmelpenninck van der Oije berustende, werd hij nevens nog meer anderen den 1en Maart 1570 ten Landdage beschreven uit de Ridderschap van de Graafschap en zoude hij dus daarin, en wel van wege Spaensweert zitting gehad hebben, doch dit vindt men nergens elders bevestigdGa naar voetnoot2). Om namelijk in die Ridderschap geadmitteerd te worden, moest men o.a. eene HavezatheGa naar voetnoot3) bezittenGa naar voetnoot4), en omgekeerd werd een goed beschouwd het regt van Havezathe te hebben, wanneer men kon bewijzen, dat een vorig bezitter van wege dat goed verschreven was geweest. Spaensweert nu behoorde niet tot de 36 algemeen erkende Havezathen der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Graafschap, maar werd toch met meer andere dergelijke bezittingen als dusdanig beschouwdGa naar voetnoot1). Evenwel is het den bezitters nimmer gelukt daarvan in de Ridderschap verschreven te worden, niettegenstaande herhaalde pogingen-hiertoe, zooals wij zoo aanstonds zien zullen. Cracht Cloeck trouwde met Hille van Meeckeren, dochter van Gijsbert tot Westerburg, Lid van de Ridderschap van Veluwe, enz., en van Anna NoordingGa naar voetnoot2), en verwekte bij haar een zoon Hendrik, die na 's vaders dood met Spaensweert beleend werd, 24 Mei 1592. Van hem bestaat nog een Leenboek, een belangrijk document, waaruit men o.a. ziet, welke leenen alzoo onder Spaensweert ressorteerden, en waarop wij later terugkomen. Zijne vrouw was Catharina Ketel, dochter van Gerrit en Cornelia van SoelenGa naar voetnoot3). Zij schonk hem eene dochter Helena, op wie hij den 23en Julij 1612 Spaensweert transporteerde, zichzelf evenwel de tucht voorbehoudende, bij welke gelegenheid twee heergewaden, te zamen 82 goudguldens, betaald werden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 3en April 1612 werd besloten, dat Hendrik Cloeck van wege Spaensweert zoude worden toegelaten in de Ridderschap der Graafschap, indien hij bewees dat zijn vader zaliger daarvan was verschreven geweest, doch aan dit bewijs scheen het te haperen, althans den 23en Mei 1616 was die toelating nog niet toegestaan, en dit schijnt ook later niet geschied te zijnGa naar voetnoot1). Uit bovengenoemd Leenboek, dat van 1585 tot 10 October 1637 loopt en waarin gedurende al dien tijd bij alle beleeningen in den aanhef Hendrik Cloeck als leenheer wordt vermeld, blijkt dat, niettegenstaande hij het leen, om welke redenen dan ook, op zijne dochter had getransporteerd, hij zelf nog steeds als leenheer optrad, daar waar het de leenen onder Spaensweert ressorteerende zelf betrof, welligt was dit een gevolg van de tucht, die hij zich voorbehouden had, of wel deed hij dat voor, en in overleg met zijne dochter, alhoewel hiervan uit die beleeningen niets blijkt. Daar het leenboek in 1585 aanvangt en Hendrik Cloeck daarin ook bepaald vóór 1592 als leenheer genoemd wordt, zoo heeft mogelijk zijn vader hem in genoemd jaar 1585 het leen overgedragen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ofschoon hiervan in het Geldersch Leenregister niets te vinden is en men daaruit niets anders kan opmaken, als dat eerst bij zijns vaders dood in 1592 Spaensweert op hem vererfde. Daar het leenboek voorts eindigt - zooals boven gezegd is - den 10en October 1637, is het wel denkelijk, dat hij omstreeks dien tijd gestorven is, ofschoon men elders vindt dat hij in 1630 overleed. In het Geldersch Leenregister is echter van hem ná 1612 geen sprake meer en treedt verder bij alle eedsvernieuwingen, enz. Helena Cloeck steeds als leenvrouwe op. Deze Helena trad eerst in het huwelijk met Herman van Heukelom of Hoeckelom, lid der Ridderschap van Veluwe van 21 Mei 1614 tot aan zijn dood in 1628, zoon van Willem en Mechteld (of Geertruid) van SpeuldeGa naar voetnoot1), gesproten uit een oud riddermatig geslacht op de Veluwe, dat in zwart een zilveren bok of ram met gouden hoeven en horens tot wapen voerde (evenals Hack en Salland)Ga naar voetnoot2), en tot helmteeken den uitkomenden bok tusschen eene vlugt van zilver en zwart. Hij werd den 15en Augustus 1614 door zijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw aan Spaensweert getucht en vernieuwde voor haar den leeneed den 10en September 1624, doch toen zij weduwe geworden was, deed dat voor haar den 26en October 1629 Derck Dibbets, Burgemeester van Arnhem. Den 8en September 1630 hertrouwt zij evenwel met Valentijn von LöbenGa naar voetnoot1), gesproten uit een aanzienlijk Duitsch geslacht, dat nog in Silezië en Oostenrijk voortleeft en waarvan de leden reeds in 1642 tot Barons des Heiligen Roomschen Rijks verheven zijn, terwijl zijne moeder tot het geslacht von Kotwitz behoorde. Den 13en Junij 1592 beleende Hendrik Cloeck Johan van Golstein of Goltsteyn met den halven Spaensweert, uitgenomen de Zaalweer, namelijk ‘met huis und hoff met zijne alīgen toebehoer’ (als onder- of achterleen). In 1625 reeds treedt diens zoon Willem van Golstein, Capitein, in 1616Ga naar voetnoot2) gehuwd met Maria Catharina van Wees, als leenman van den halven Spaensweert op (zooals later nader blijken zal); hij komt herhaaldelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor als Heer van SpaensweertGa naar voetnoot1), niettegenstaande Hendrik Cloeck zich ook Heer van Spaensweert of tot Spaensweert bleef noemen, terwijl eigenlijk toenmaals zijne dochter Helena alleen dezen titel toekwam. Dit achterleen, de halve Spaensweert, is blijkens het Geldersch Leenregister den 17en Januarij 1646 weder met de andere helft ‘geheelt’ of vereenigd. Den 21en April 1646 draagt Helena Cloeck Spaensweert op aan haar oudsten zoon Hendrik van HoeckelomGa naar voetnoot2), doch behield zichzelve de tucht levenslang voor. Hij deed wederom pogingen om in de Ridderschap der Graafschap verschreven te worden. Reeds in het jaar 1646 meldde hij zich hiertoe aan met nog eenige anderenGa naar voetnoot3) en wendde hij zich tot het geheele kwartier: Ridderschap en Steden. De Steden waren vóór zijne toelating, de Ridderschap was hier evenwel tegen, en door oneenigheid tusschen Steden en Ridderschap en besluiteloosheid dezer laatste bleef de zaak hangende en konden van Hoeckelom en anderen het niet zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ver brengen, dat zij geadmitteerd werdenGa naar voetnoot1), en wel waarschijnlijk ook, omdat zij het bewijs van 8 adellijke stamdeelen niet konden leveren, hetgeen volgens besluit der Ridderschap, sedert 1649, tot toelating als vereischte werd gesteldGa naar voetnoot2). Daar evenwel zoo doende niemand ooit met Spaensweert in de Ridderschap is geadmitteerd of ten Landdage verschreven geworden, zoo werd het ook nimmer uitgemaakt of Spaensweert als Havezathe moet gekwalificeerd worden. Hierbij moet mogelijk ook niet uit het oog verloren worden, dat dit goed eigenlijk niet tot de Graafschap behoorde, al lag het daar ook in, maar tot de Veluwe. Hendrik van Hoeckelom stierf ongehuwd den 3en Julij 1653, en zijne moeder erfde toen Spaensweert weder van hem en werd den 22en September 1654 op nieuw daarmede beleend, doch ten zelfden dage draagt zij dit leen weder op aan haar zoon Ernst Valentijn von Löben, zich zelve de tucht voorbehoudende. Catharina van Hoeckelom evenwel, dochter uit Helena's 1e huwelijk, trouwde in 1656 Johan Witten, en liet den 10en November van dat jaar hare huwelijksche voorwaarden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wegens Spaensweert approbeeren, doch dit was vergeefsche moeite, want dit goed kwam niet weder aan haar geslacht terug. Ernst Valentijn von Löben trouwde in November 1660 met Elisabeth Agnes von Hous tot de Rees, dochter van Mr. Coenraad tot de Rees, Drost van Borculo, die stierf 31 Mei 1671, Adolphszoon ux. Elisabeth van Meeckeren, en van Johanna van Heeckeren tot Nettelhorst, overleden 27 Augustus 1652, Walravensdochter ux. Agnes van AeswijnGa naar voetnoot1). Hij liet 3 kinderen na: 1. Hendrik Valentijn, die na zijns vaders dood, den 5en Augustus 1702, diens testament van 22 Maart 1700 laat openen, en ten gevolge daarvan met Spaensweert beleend wordt, en in 1709, zonder kinderen na te laten, overleden was; 2. Helena Catharina, die als erfgename haars broeders den 8en Januarij 1709 beleend wordt, waarbij Dr. Gijsbert Op ten Noort hulder was, en die den 21en September 1711 met haar man Johan SchrassertGa naar voetnoot2) hunne opene dispositie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(of testament) wegens Spaensweert laat approbeeren; en 3. Everdina Maria, die met haren echtgenoot Maurits Sels den 11en December 1708 eveneens hunne huwelijksche voorwaarden van den 19en Mei te voren laat registreeren. De 16 kwartieren dezer drie kinderen zijn:
Volgens bovengenoemd testament huns vaders Ernst Valentijn van 22 Maart 1700 moest Spaensweert, in geval zijn zoon kwam te sterven zonder wettige nakomelingen achter te laten, vererven op zijne dochters, eerst op de oudste en daarna op de jongste, en na dode van beide gelijkelijk op hun beider kinderen. De jongste dochter Everdina | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(of Everhardina) Maria stierf reeds een jaar na haar huwelijk, den 29en Mei 1709 en liet maar één zoon na: Ernst van Löben Sels. De oudste, Helena Catharina, stierf in 1721 en had eene dochter Elisabeth Agnes Schrassert. Zoowel deze laatste als genoemde Ernst waren in 1721 nog onmondig en werden den 28en Julij van dat jaar beleend, waarbij Gerhard Pronk als hulder optrad. Elisabeth Agnes Schrassert huwde met Hermen Jacob van Erkelens, burgemeester van Elburg, en beide laten hunne besloten dispositie approbeeren 24 Maart 1725 en 27 November 1731, doch den 14en November 1738 dragen zij het hun toekomende gedeelte van het leen Spaensweert op aan Ernst van Löben Sels voornoemd, die daarop met het geheel beleend werd, waarbij het heergewaad op 80 gulden werd getaxeerd. Spaensweert kwam dus toen in zijn geheel in bezit van het geslacht van Löben Sels, dat nog heden ten dage daarvan eigenaar is. Het geslacht Sels voert tot wapen: in blaauw een, uit eene wolk van natuurlijke kleur in den linker bovenhoek, komenden arm met hand, de arm met roode mouw, de hand van natuurlijke kleur, houdende tusschen duim en voorsten vinger een gouden ring, die zij blijkbaar werpt in een gou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den beker, in het midden van den schildvoet geplaatst; en tot helmteeken op een goud-rooden wrong: een uitkomend mansprofiel, gekleed in gouden kiel, met blaauwe vertikaal loopende strepen afgezet, met kraag van zilver en ceintuur om het midden, hebbende voorts eene puntmuts op van goud met blaauwe strepen als de kiel, en houdende de linkerhand in de zijde, terwijl de regter, half uitgestrekt, den gouden beker uit het schild vasthoudt, waar bovenop staat een mansprofiel ten halven lijve met ronden hoed op, de linkerhand in de zijde, de regter houdende een staf, alles van goudGa naar voetnoot1). Dit is voorzeker een zeer eigenaardig wapen; de gouden ring uit het schild is blijkbaar in het helmteeken in den man met den staf (herder?) veranderd; wat zoude de aanleiding tot het aannemen van dit wapen geweest zijn; welke gedachte of welk voorval kan hieraan ten grondslag liggen? Wij weten het niet, er valt zelfs daaromtrent niets te gissen, doch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zoude er een geheelen roman van kunnen maken. Het geslacht Sels nu is oorspronkelijk uit Frankrijk en heette voorheen Selles, daarna Sells, eindelijk Sels, en werd ook wel Zelles, Zelle en Zels geschreven. Mogelijk, alhoewel niet waarschijnlijk, zoude het kunnen afstammen van het geslacht St. Aldegonde-Noircarmes, dat de Heerlijkheid Selles, waarvan het wapen niet bekend is, in eigendom bezat, en waarvan de leden zich Baron de Selles noemden. CarpentierGa naar voetnoot1) noemt tien geslachten van den naam van Selles, van vijf daarvan geeft deze schrijver het wapen op, waaronder het bovenbeschrevene niet is, doch eene der vijf andere familiën van dien naam kan het gevoerd hebben. Wanneer nu dit geslacht in de Nederlanden, speciaal in GelderlandGa naar voetnoot2), gekomen is, is onbekend, denkelijk in de eerste helft der 16e eeuw. In den gevel van het oude Huis Spaensweert is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een steen gemetseld met het wapen van Sels er op, waarnaast aan weêrszijden de initialen P.S. en er onder het jaartal MDLV. Deze steen is afkomstig uit den gevel van een huis te Zutphen, dat vroeger aan de familie Sels behoorde, en duidt dus vrij zeker aan, dat er in het jaar 1555 in die stad reeds een P. (Pieter of Paul?) Sels woonde. Onder de Schepenen van Zutphen komt van 1576-83 voor: Gerrit ZelleGa naar voetnoot1) en onder de burgers aldaar in 1579: Garrit Zelle (mogelijk dezelfde). Het geslacht Sels is door huwelijk verbonden geweest met tal van adellijke en aanzienlijke, waaronder vele Geldersche familiën, als: Muntz, ter Vile, Ver Huell, von Löben, Schaep, Vlaming, van de Walle, de Witt, Buschman, Op ten Noort, Brantsen, de Flavart de Wolff, van den Muelen, Lewe van Nijenstein, Versluys, von Bulow, van de Merwede, van Balveren, Staring, Wilbrenninck, de Malapert, van Rappard, Swaving, van Loon, van Tye Hannes, Brants, van Hasselt, van Andringa de Kempenaer, de Fremery, enz. De geregelde genealogie vangt aan met Peter of Pieter Sels (ook Zels geschreven), burger te Zutphen, Rentmeester-generaal der geestelijke goe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren in Stad en Schependom van Zutphen, 1596, 1606; idem in het rentambt Borculo, 1616, Secretaris der Gedeputeerden van de Graafschap, enz. Hij trouwde 1e te Zutphen den 28en October 1604: Lutgert Schoolwijck, weduwe van Quirijn Ver Huell, en 2e aldaar den 22en Augustus 1610: Trijnken van Goch. Van de vijf kinderen, die hij verwekte, was de oudste zoon uit het 1e huwelijk Paulus Sels, Secretaris van Gedeputeerde Staten der Graafschap in 1633, die bij zijne vrouw Elisabeth van Apeldoorn - gedoopt te Deventer 23 Augustus 1608, dochter van Jan, Secretaris van Deventer, en van Henrica Kemelers - met wie hij te Zutphen den 15en December 1630 in den echt trad, tien kinderen naliet, waarvan de oudste zoon Peter Sels, gedoopt te Zutphen 21 December 1634, Vaandrig der Infanterie, huwde met Johanna Catharina Muntz, geboren 22 Mei 1637, dochter van Mr. Johannes Theodorus, Raad van den Keurvorst van Brandenburg, Scholtus en Opperprofessor te Duisburg aan de Roer, en van Christina Holtmans. Uit dit huwelijk werden twee zoons geboren: Diderich Christoffel gedoopt 1 October 1665 en Peter id. 13 Maart 1668, beide te Zutphen en de laatste na den dood zijns vaders. De moeder is toen als weduwe met beide kinderen naar Duitsch- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land vertrokken, waar deze laatsten het geslacht hebben voortgeplant. In 1847 waren te Wezel en Neuss nog heeren Sels woonachtig, die hetzelfde, bovenbeschreven wapen voerden en volgens overlevering van genoemden Peter Sels afstamden. Een jongere broeder van dezen Peter was Jan of Johan Sels, gedoopt te Zutphen den 7en December 1636. Hij werd eerst, evenals voorheen zijn vader, Secretaris van de Gedeputeerde Staten der Graafschap, 1661, daarna in 1671 Burgemeester van Groenlo en Lid van H.H. Mog. de Staten Generaal, later Burgemeester van Zutphen, 1674Ga naar voetnoot1). In laatstgenoemde stad trad hij den 13en Junij 1658 in het huwelijk met Anna Christina Muntz, zuster zijner bovengenoemde schoonzuster. Tien kinderen werden uit dit huwelijk geboren, waarvan het zevende was: Maurits, gedoopt te Zutphen den 31en December 1668. Evenals vele andere leden van zijn geslacht begaf hij zich in zeedienst, werd in 1686 Adelborst en in 1698 Kapitein ter Zee, en nam den 28en Augustus 1730 zijn ontslag. Hij trouwde driemalen: 1e met Hermanna Lucretia Ver Huell, gedoopt te Doetinchem 4 Februarij 1663, dochter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Quirijn (kleinzoon van Quirijn en Lutgert Schoolwijck, boven genoemd), Burgemeester van Doetinchem, en van Cunnegonda van Haeghen; zij stierf te Haarlem 19 November 1703; 2e den 19en Mei 1708 met Everhardina Maria von Löben, waarvan boven reeds sprake was; en 3e te Amsterdam den 29en Augustus 1710 met Alida Schaep, dochter van Mr. Dirk, Vrijheer van Hagestein, Secretaris van Amsterdam, en van Philippine van der Geer. Maurits Sels stierf te Zutphen in April 1745 en liet maar één kind na, uit het 2e huwelijk, namelijk een zoon Ernst, geboren te Doetinchem 29 Maart 1709. Deze promoveerde in de Regten, werd Heer van Spaensweert, zooals wij straks reeds zagen, nam den naam zijner moeder bij den zijne aan en ecarteleerde zijn wapen met dat van von Löben. Het geslacht van Löben Sels voert dien tengevolge sedert dien tijd als volgt: gevierendeeld: 1 en 4 Sels (als boven), 2 en 3 von Löben: doorsneden: a. van blaauw met eene moorsche vrouw, in front geplaatst, komende ten halven lijve uit de snijlijn, ongekleed, dus: zwart, hebbende een gouden halsketen om en dito armbanden om de bovenarmen, het hoofd gedekt met een zilver-rooden hoofdwrong met zwarte linten; b. geschaakt van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zilver en rood in 3 rijen, ieder van 6 blokjes. Twee helmteekens: 1 Sels (als boven), 2 von Löben: de moorsche vrouw uit het schild op een gekroonden helm. Schildhouders: twee leeuwen van natuurlijke kleur. Mr. Ernst van Löben Sels was sedert 1736 Schepen van Zutphen en van 1767-77 oudste Burgemeester dier stadGa naar voetnoot1), voorts gecommitteerde ter vergadering der Staten-Generaal en ter Generaliteits-Rekenkamer, Curator van de Akademie te Harderwijk en gecommitteerde ter Admiraliteit van de Maas. Hij trad den 29en Augustus 1728 te Zutphen in den echt met Petronella Cunira Op ten Noort, gedoopt aldaar 28 Januarij 1706, dochter van Mr. Johan, Secretaris van Gedeputeerde Staten der Graafschap, en van Naleken Verstegen, door welk huwelijk het landgoed Velhorst bij Lochem in de familie van Löben Sels gekomen is. Beide stierven te Zutphen, zij den 4en December 1772 en haar man den 21en Julij 1777. Hun oudste zoon Maurits Dirk, geboren te Zutphen 7 September 1729, J.U. Dr., Schepen te Zutphen van 1778, later Burgemeester aldaar, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gecommitteerde ter Vergadering der Staten-Generaal, werd na zijns vaders dood Heer van Spaensweert en daarmede den 10en Februarij 1778 beleend. Hij trouwde 1e te Arnhem 11 Mei 1756 Wilhelmina Elisabeth Brantsen, geboren aldaar 29 October 1736, dochter van Mr. Johan, Ontvanger-generaal van het Kwartier van Veluwe, en van Hester Henriette de Vree; zij stierf reeds vijftien dagen ná het huwelijk en hij hertrouwde te Zutphen den 14en Januarij 1760: Jacquelina Cornelia van der Muelen, gedoopt aldaar 12 Januarij 1740, dochter van Jan André, Commies-generaal der Convoijen en Licenten, en van Charlotte de Geer. Den 29en Julij 1788 bezwaarde hij het leen Spaensweert met eene som van f 19,650 als borgtogt ten behoeve van zijn oudsten zoon Ernst Pieter, die toen gebenificeerd werd met het Rentambt der Geestelijke goederen van de Graafschap te Borculo. Nadat genoemde zoon uit dit ambt ontslagen was en omtrent zijn beheer geheel had afgerekend, werd dit verband den 27en April 1803 geroyeerd, op request zijns vaders van den 3en Maart te voren. Maurits Dirk van Löben Sels stierf te Zutphen den 24en April 1804, zijne weduwe aldaar den 27en Januarij 1817. Uit zijn 2e huwelijk waren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
acht kinderen geboren: 1 Ernst PieterGa naar voetnoot1), reeds genoemd, J.U. Dr., Lid van de Provinciale Staten van Gelderland, Burgemeester, later Wethouder te Zutphen, stierf ongehuwd te Nijmegen 4 November 1824; 2 Wilhelmina Carolina Petronella, trouwde eerst met Johan Brantsen, zoon van Everhard Jacob en Johanna Beatrix Tulleken, daarna met Gerrit Willem Baron van Balveren, Heer van Hoeckelum, enz., zoon van Gerrit Willem en Jacoba Johanna Barones van Bassem; 3 Charlotte, stierf ongehuwd 8 Augustus 1846; 4 Jan André, verongelukte als Luitenant ter zee met het schip de Drenthe den 3en Maart 1784; 5 Everdina Maria trad in den echt met Mr. Anthony Christiaan Wijnand Staring, Heer van den Wildenborg, zoon van Damian Hugo en Sophia Wijnanda Ver Huell, die na haar dood hertrouwde met Johanna Andrea Charlotte van der Muelen, dochter van Balthazar Jan Carel en Elisabeth Sophia Mechteld van der Muelen; 6 Jan Carel Constantin Gabriel, die twee maanden na de geboorte stierf; 7 Maurits Johan, die zoo aanstonds volgt; en 8 Jan Carel Jacob, Heer van de Velhorst, J.U. Dr., Lid der Provinciale Staten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelderland, enz., trouwt te Warnsveld 21 Mei 1799: Jacqueline de Malapert, dochter van Jan Jacob en Isabella Sophia van der Muelen. Zij stierven beide op de Velhorst en werden te Lochem begraven, hij stierf 23 Julij 1850, zij 24 Januarij 1858. Van hunne vier kinderen stierven de beide oudsten zeer jong, de beide anderen zijn: a. Isabella Sophia, geboren op het Geessink 29 Maart 1804, nog woonachtig op de Velhorst, huwde te Laren den 21en Mei 1824: Johan Abraham Anne Christiaan Ridder van Rappard, geboren te Arnhem 27 Julij 1796, Majoor der Genie, enz., gestorven op de Velhorst 31 Julij 1883, zoon van Mr. Hendrik Anton en Johanna Benjamina van Tye HannesGa naar voetnoot1); en b. Charlotte, geboren op het Geessink 30 November 1805, trouwde op de Velhorst den 16en October 1834: Jhr. Hendrik Anton van Tye Hannes, geboren te 's Hertogenbosch 27 October 1804, Regter in de Regtbank aldaar, enz., zoon van Willem Hendrik, Heer van Empel en Meerwijk (broeder van bovengenoemde Johanna Benjamina), en van Caroline van Rappard (zuster van Mr. Hendrik Anton voornoemd). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maurits Johan van Löben Sels, geboren te Zutphen den 29en April 1770, J.U. Dr. Regter in de Regtbank te Zutphen, enz., werd na den dood zijns vaders Heer van Spaensweert. Zijne 64 kwartieren zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij begaf zich den 10en Junij 1794 te Ellekom in den echt met Catharina Zwanida Wilbrenninck, geboren te Zutphen 12 October 1774, dochter van Mr. Johan en Mechteld Geertruid van HasseltGa naar voetnoot1). Door dit huwelijk kwam het landgoed Bergstein in bezit der familie Sels. Hij stierf aldaar den 6en Julij 1819; zijne weduwe te Zutphen den 25en Februarij 1830. Negen kinderen werden uit dezen echt geboren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als: 1 Maurits Jacob, die volgt; 2 Johan Gerard, stierf ongehuwd te Zutphen; 3 Ernst, geboren 12 October 1800, Generaal-Majoor der Artillerie, Adjudant van Z.K.H. Prins Frederik, enz., bekend o.a. als schrijver van het krijgskundig werk in 4 deelen: ‘Bijdragen tot de krijgsgeschiedenis van Napoleon Bonaparte’, trouwde te Zutphen 19 September 1834 Henrietta Sandrina Swaving, dochter van Pieter Justus, Lid der Staten van Gelderland, Burgemeester van Zutphen, enz., en van Johanna Christina Heytmeijer; hij kreeg het landgoed Bergstein, waar hij den 27en December 1863 overleed, zonder kinderen na te laten, en waar zijne weduwe nog woont; 4 Diederick Johan Evert, stierf jong; 5 Diederick Johan Evert, J.U. Dr., Secretaris der stad Zutphen, stierf aldaar ongehuwd 25 Augustus 1879; 6 Arnoldina Christina Catharina, huwde met Winand Carel Hugo Staring, zoon van Mr. Anthony Christiaan Wijnand en zijne 2e vrouw Johanna Andrea Charlotta van der Muelen; 7 Wilhelmina Carolina, trouwde met Willem Justus Swaving, broeder van zoo even genoemde Henrietta Sandrina; 8 Johan Alexander, geboren 8 November 1812, gepens. Majoor der Kavallerie, trad in den echt met Jonkvrouwe Anna Louise van Loon, doch ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wekte bij haar geene kinderen; en 9 Karel Constantijn, Luitenant-ter-Zee, stierf ongehuwd op reis van Java naar Nederland. Maurits Jacob van Löben Sels, geboren te Zutphen 22 September 1795, J.U. Dr., Notaris, Lid van de Staten van Gelderland, Wethouder van Zutphen, Officier van de orde der Eikenkroon, enz., werd bij acte van scheiding in 1838 Heer van Spaensweert. Hij huwde twee malen, 1e te Zutphen 27 Junij 1822: Christina Elisabeth Swaving, geboren 24 October 1803, gestorven 11 April 1834, zuster van bovengenoemden: Henrietta Sandrina en Willem Justus, en 2e ook te Zutphen 19 Julij 1837: Marie Louise Swaving, geboren 19 Mei 1806, zuster zijner 1e vrouw. Hij stierf te Zutphen den 25en November 1863 en verwekte in elk huwelijk vier kinderen, behalve nog drie jonggestorven of doodgeboren zoons in het 2e huwelijk. Zij zijn: 1 Catharina Zwanida Johanna Mathilda, gehuwd met Mr. Jan Isaäc Brants van den Wildenborg, zoon van Jan en Winanda Mathilda Staring; 2 Maurits Justus Christiaan, stierf ongehuwd te Zutphen 6 September 1851; 3 Johan Ernst, J.U. Dr., ongehuwd; 4 Christine Justine Louise Philippine Henriette, eveneens niet gehuwd; uit het 2e huwelijk: 5 Justine Christine, stierf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongehuwd op Veelzigt te Gorssel; 6 Constant Maurits Ernst, volgt; 7 Alexander Dirk Peter Valentijn, Ingenieur van het Waterschap van de Berkel, trouwde te Leeuwarden 29 Mei 1873 Jonkvrouwe Henriette Jacoba van Andringa de Kempenaer, dochter van Jhr. Tjaard Anne Marius Albert en Amalia Gerardina IJssel de Schepper; zij stierf den 15en September 1880 en liet hem drie zoons en twee dochters na, waarvan de jongste zoon een half jaar na de moeder overleden is; en 8 Pieter Justus, J.U. Dr., Advocaat te San Francisco in Californie in Noord-Amerika gehuwd met Adèle Virginie de Fremery, dochter van den Nederlandschen consul aldaar, uit welk huwelijk reeds eenige kinderen geboren zijn. Constant Maurits Ernst van Löben Sels, geboren te Zutphen 3 October 1846, Kapitein der Artillerie, is thans Heer van Spaensweert. Dit goed bleef namelijk na den dood zijner ouders onverdeeld, totdat onlangs, bij deeling met zijne beide jongere broeders bovengenoemd, aan hem het oude Spaensweert met de gebouwen, regten, enz. en ongeveer 40 bunders land zijn toegewezen, terwijl de overige gronden (weiland), nog circa 28 bunders onder de beide andere broeders werden verdeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 10en Junij 1880 trad hij te Zutphen in den echt met Cornélie Philippine van Hasselt, dochter van Mr. Johan François Barthold, Lid der Provinciale Staten van Gelderland, enz., Jacob Adriaanszoon ux. Anna Philippina Cornelia Frederica Barones van Heeckeren, en van zijne 2e vrouw Jonkvr. Margaretha Liviena Hoeufft, Mr. Jacob Pompejusdochter ux. Judith Catharina Dedel, uit welk huwelijk hij reeds vier dochters verwekt heeft. Uit al het bovenstaande zien wij dat de Heerlijkheid Spaensweert, sedert het begin der 14e eeuw, dat zij het eerst genoemd wordt, nog nimmer door verkoop in andere handen is overgegaan, dat zij door vererving sedert al dien tijd - ruim vier en eene halve eeuw - eigenlijk slechts in het bezit van vier verschillende geslachten - Spaen, Cloeck, von Löben en van Löben Sels - is geweest en dat de tegenwoordige eigenaar nog in den bloede afstamt, al is het dan ook langs de vrouwelijke lijn, van den eerst bekenden bezitter Johan Spaen Ao. 1326. Van weinig Heerlijkheden en bezittingen - dikwijls veel aanzienlijker en meer bekend in den loop der eeuwen, dan het betrekkelijk nederige Spaensweert - kan dit gezegd worden, en wij hopen van harte, dat het geslacht van Löben Sels in staat zal zijn nog zeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langen tijd dezen toestand te laten voortduren en zich dankbaar te verheugen in zulk een oud en merkwaardig bezit. Opmerkelijk nog is tevens, dat het geslacht (en wel de onmiddelijke voorouders in regte lijn) van den tegenwoordigen pachter en bewoner van Spaensweert, op dit goed reeds sedert het midden der vorige eeuw woont, iets dat ook al niet veelvuldig wordt aangetroffen, vooral niet in den tegenwoordigen wispelturigen en naar verandering hakenden tijd, en dat een band daarstelt tusschen eigenaar en pachter, tusschen heer en boer, die niet enkel in het pachtcontract gelegen is, maar die reeds aan de stormen van bijna anderhalve eeuw het hoofd heeft geboden. Het bestendigen van zulk een toestand is dan alleen mogelijk, wanneer heer en boer beide meer hunne pligten, dan wel hunne regten voor oogen houden. Ook geldelijke opofferingen gaan daarmede dikwijls gepaard, doch zij wegen ruimschoots op tegen de voldoening van de trouw en gehechtheid, die men smaakt; welke goede hoedanigheden in den ouden tijd zoo veelvuldig werden aangetroffen, doch thans helaas! meer en meer tot de groote zeldzaamheden behooren.
Amersfoort, Julij 1885. (Wordt vervolgd.) |
|