De Geldersche nachtegaal
(1870)–Anoniem Geldersche nachtegaal, De– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Vrolijk in het schomm'lend riet
Langs 't walletje groen bewassen,
Stoort de visscher niemand niet,
2[regelnummer]
Hier laat ik mijn aasjes zinken,
Met mijn pijpje in den mond;
Waar is de flesch, ik moet eens drinken,
Een klein slokje is gezond;
Maar wat zie ik door de boomen?
Een lief meisje, hoort zij zingt,
Daar haar stem bij 't herwaarts komen,
Vrolijk in mijn ooren dringt.
3[regelnummer]
Kom wat nader aardig meisje?
Zet u hier in groen wat neer,
Zusjelief kom drinkt een reisje,
O wat is 't bekoorlijk weer!
Rust hier zacht en zonder kommer,
Want gij schijnt alreeds vermoeid,
Rust hier zacht in koele lommer,
Zie hoe lieftijk 't stroomtje vloeit.
4[regelnummer]
Neen, o visscher! al die streken
Van de visscher uit de stee,
Zyn my meer dan eens gebleken,
Laat my gaan want ik moet heen;
Wat zou wel myn vader zeggen,
Als ik hier myn tyd versleet,
Daar 'k hem achter ginsche heggen,
Maar myn komst verlangen deed.
5[regelnummer]
Slechts één kusje, o myn schoone!
Gun dat ik een korte poos
U myn liefde en vriendschap toone,
Lief zoet meisje wordt niet boos.
Slechts een kusje, o mijn engel! -
| |
[pagina 17]
| |
Zij ontvlugt mij, o wat spijt!
'k had een baarsje aan mijn hengel,
Maar helaas! nu ben 'k kwyt.
6[regelnummer]
Nu moet ik mij vergenoegen
Met een baarsje uit het riet,
En ga mij weer tot visschen voegen,
En stoor my aan de meisjes niet;
Laat die meisjes vrij maar dwalen,
Zoo bevallig en zoo kuisch;
Ik zou de reis wel duur betalen;
En komen zonder baarsjes thuis.
|
|