Gekroond Batavia
(1767)–Anoniem Gekroond Batavia– AuteursrechtvrijZynde Verciert met de Voornaemste Liederen, Die Hedendaegs Gezongen worden
[pagina 76]
| |
Op een Welbekende Vois.LAast quam Cupido myn vragen,
Hy zy waarom trouwt gy niet,
Zult gy dan u Jaaren en Dagen;
Verslyten of de min verstiet.
Men ziet al de Venus-dieren,
Dagelyks ten Trouwe gaan;
En gestadig om te swieren,
Kiest ’er een die u aanstaat.
Klein Cupido God der minne,
wat voor vraag is dat gy my vraagt?
Trouwen ben ik nooit van zinne;
Vroeg getrouwd te laat beklaagd.
Trouw ik een schoone moet ik wagten,
want die staat ’er elk een an,
Zoo wel by Dagen als by Nagten;
Of zy maakt my de goede Jan.
wel laat dan de schoone varen,
Kiest dan maar een leelyk wyf;
Die en hoeft gy niet te sparen,
En niet te lopen agter ’t lyf.
| |
[pagina 77]
| |
Gy behoeft jou niet te quellen!
Als zy maar aan uw behaagt?
Datze uw op ’t hooft kan stellen,
Als een Os in Vriesland draagt.
Zou ik dan een leelyke trouwen,
Cupido dat raad gy niet,
Want dan zou ik moeten horen,
Waar ik quam tot myn verdriet.
Neemt dan een oude by de hande,
Die maar heeft braaf geld en goed;
Al heeftze in haar Mond geen tande,
Ziet het Geld maakt goed en moed.
En dan kan men gaan en swieren,
Nevens de groote Heeren aan,
En dan kunt gy dommineeren,
Altyd uw zak met geld belaan.
Zou ik dan een oude trouwen,
Neen Cupido dat raad gy niet,
Want dat zou my daar na rouwen!
Haar gedienstig zyn dat niet.
Ja ik zou haar moeten vieren,
En haar lopen achter ’t lyf,
Zy zou razen ende tieren,
Verwyten my dat boose wyf.
Het is al van myn gekomen,
Daarom zyt gy een groot Heer:
Neemt dan maar een arme vromen,
Die uw diend en bewyst eer.
| |
[pagina 78]
| |
Zou ik dus een arme trouwen,
Cupido dat raad gy mis:
En ook moeten onderhouden,
En van niets komt op den dis
’k Zou haar kleeren moeten kopen
En van alles wel voorzien,
Daar na mogt zy weg gaan lopen,
Gelyk men maar gebeuren ziet.
Neemt dan een van uws gelyke;
Niet te leelyk of te mooy,
Niet te arm of te ryke:
Daar gy mede gaat na Kooy.
Niet te dik of niet te dunne,
Niet te kort of niet te lank,
Niet te spytig of trots van zinne,
Niet te bleek of niet te blank.
Kan gy my der zoo een krygen,
Ik zal Trouwen dan terstond:
Anders wild maar stille swygen,
Want men zulken weynig vond.
Of zy hebben haar gebreeken,
Trots de beste van het Land,
En dit in myn zinnen preeken,
’k Hou myn aan de liefde band.
|
|