't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de Voys: Van den 16. Psalm.Ick coom hier tot mijn uytvercoren schaep,Ga naar margenoot+
Vyt reyne Liefd’ alleen tot haer vernoeghen,
Mijn liefste Lief! rijst op uyt uwen slaep,Ga naar margenoot+
Belieft u oor eens na mijn stem te voeghen,
Ick bidt ontwaeckt, en wilt u vaack,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 242]
| |
Ga naar margenoot+Die ‘k u toedraeg, en die niet can verdwijnen,
Soo word hoe langhs soo waerder in mijn sin,
Gelijck mijn lief can speuren aen mijn mijnen,
Ga naar margenoot+Lief doet eens op, laet cloppen u verveelen,
Belieft mijn wond’ eens met een wenck te heelen.
Ga naar margenoot+Nu schoone blomken minsten hoort een woort,
Ga naar margenoot+Gedenckt doch eens mijn so veel jarich lopen,
En hoe ‘k mijn lief soo nau heb na gespoort,
Ga naar margenoot+Ay staet doch op! en doet u deurtjen open,
Ga naar margenoot+Ontfermt u eens, laet ‘t hert ws herten wijcken,
En laet een vonck van weder-min eens blijcken.
Ga naar margenoot+Niemant is hier, dan ick u Lief alleen,
En schroomt dan niet met mijn een woort te spreken,
Ga naar margenoot+Ick wens ons eens al een, en anders gheen,
Ist moghelijck lief dat ‘t hert soo noyt wil breken?
Ga naar margenoot+Wien is de schult? voor mijn: ick ben onschuldigh,
Want al mijn Liefd, die is oprecht eenvuldigh.
| |
[pagina 243]
| |
Een dinck versoeck ick van mijn Liefste kint,
Belieft doch eens u selven te bedaren,Ga naar margenoot+
En proeft of yemant wel soo vuerich mint:
Ick meyn mijn Lief heeft dit genoech ervaren,Ga naar margenoot+
Want wie hier mint, of vryd, die soekt sijn eyghen,
Ia wat hy doet, dat doet hy hier na neygen.
Kiest niemant niet, veel min u Ziele verdriet,Ga naar margenoot+
‘t Is maer bedroch, al wat sy u voor stellen,
‘t En is maer om haer eygen lusts geniet,Ga naar margenoot+
Dat u mijn Lief hier na sou eeuwigh quellen,
Dit can mijn hert van Liefde niet verdraghen,
Daerom mijn Lief, laet u mijn Liefd’ behagen.
Een hert vol minn’, en vol van Hemels brandt,Ga naar margenoot+
En kent gheen vleys, noch vleys, of bloets aencleven,
‘t Wijst al ‘s vley-lust, en sinnen vander handt,
‘t Wort nimmermeer van yets vergancx gedreven,Ga naar margenoot+
‘t Mint slechts sijn lief uyt alle cracht en sinnen,
Op dat sijn lief liefd’s vreught, en deugt mocht winnen.
| |
[pagina 244]
| |
Ga naar margenoot+Noch hoogh, noch laegh, noch oock geen dit, of dat,
Ga naar margenoot+En can mijn Liefd’ om mijn Lief niet bepalen,
Ick word’ in Liefd’, noch loof, noch moe noch matt
Ach! mocht mijn Liefd’ eens in u hertjen dalen,
Ga naar margenoot+Mijn schoone spruyt! mijn Liefd’ heeft mijn doen sterven,
Op dat mijn Lief, mijn Liefd’ soud eeuwigh erven.
Ga naar margenoot+Keert u gesicht, en siet mijn smertig cruys,
Gelooft ‘t waerom, ‘t is om u schoon Godinne,
Ga naar margenoot+Vyt Liefd’ om u ginck ick uyt ‘s Hemels huys,
Wast niet om u, waerom soud’ ic ‘t beginnen,
Erkent mijn Staet, en stelt u Staet daer tetgen,
En proeft of u mijn Liefd’ dan mocht beweghen.
Ga naar margenoot+Leyt mijn eens in u Camer, of u Zael,
En sluyt daer uyt al wat ons mocht beloeren,
Weeght dan mijn Liefd’ eens op de Liefde schael,
Wat gelt mijn Liefd’, sal u van u ontvoeren,
Ga naar margenoot+Maer dit smert mijn, dat ‘t mijn niet mach gebeuren,
En so moet ic vast altijt gaen en treuren.
| |
[pagina 245]
| |
Och is dit niet een al ten droeven saeck,Ga naar margenoot+
Dat geen gebed noch suchten hier mach baten,
Nochtans soeck ick u eeuwig soet vermaeck,
Och of ghy een s’u minnaers wout verlaten,
Mijn schoon Princes! ick weet wel u ghedachten,Ga naar margenoot+
Ghy meugt om mijn, noch spot, noch smaet verwachten.
Cond’ ic u eens mijn hoogheyt doen verstaen,Ga naar margenoot+
Mijn Koninghs staet, mijn eer, en al mijn weelden,
Ick weet ghy sout al ‘s werelts smaet versmaen,
Somtijts soo lach u wat in ‘t hert en speelden,Ga naar margenoot+
Dat was mijn Geest, die socht u Geest te sturen,
Tot sulck een vreught die eeuwigh sal gheduren.
Koom dan mijn Bruyt, koom schenkt m’n jonge Ieught,Ga naar margenoot+
V bloeysems soet, laet sijn u Offerhande.
Koom doch in tijts, en offert ‘s werelts vreught,
Eer ‘t hert vervreemt, en u eer coomt tot schande,Ga naar margenoot+
Ghedenckt wie soud’ mijn fleur doch meer betamen,Ga naar margenoot+
Dan die om mijn sich noeyt heeft willen schamen.
| |
[pagina 246]
| |
Ga naar margenoot+Een eenigh woort besluyt eens in u Geest,
‘t Geen u Ziel soeckt, ‘t sijn gheen vergaende dingen,
Ga naar margenoot+Maer ick bent lief, ick hebt altijt gheweest,
Wilt dan gheen aerts met ‘t eeuwigh sien te mengen,
Ga naar margenoot+Ghy cunt gheen twee contrary Heeren dienen,
Hoe wel meest al de menschen anders mienen.
Neemt dit Iuweel voor eerst tot onder-pant,
Ga naar margenoot+Dat is, ic sal u nummermeer begeven,
In wat voor cruys, ‘t zy smert, of smaet, of schandt,
Maer dies moet ick sijn al u lust en leven
Ga naar margenoot+Swijght still’ lijt, mijdt, denckt ‘t sal al ‘t saem haest enden,
Mijn Bruygom sal in vreught mijn smert dan wenden.
Ga naar margenoot+Wat sijn de kleer, wat is de spijs en dranck?
Wats d’ydel eer, wat sijn vergalde lusten?
Ga naar margenoot+Wats rijckdom, pracht, en al ‘t gspeel en sangh?
Wats al de vreught? die Ziel wil doch niet rusten,
Haer oorspronck is uyt d’eewig born ghecomen,
Sy rust niet eer, sy moet daer weer in stromen.
|
|