't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
Na de wijse: Swinters, Somers even groen, &c.Een eenigh een, heb ick in ‘t hert vercoren,
Mijn Heer, mijn zielen medecijn,Ga naar margenoot+
Sijn ware wegen, die wil ic na sporen,
Al is ‘t natuur, en vleys een pijn,
d’Affecty, sinnen, wil, en al mijn crachten,
‘t Moet ‘t saem in ordinantcy staen,Ga naar margenoot+
Om eens te dienen ‘s Geestes sucht en clachten,
En daer mee in mijn oorsprongh gaen.
Lustigh, schoon, vol vreughd’, en soet sal wesen
Mijn zielen gront, door Gods aenschijn,
Als ick die lieve Engeltjens gepresen,Ga naar margenoot+
Heel in de Liefd’, ghelijck sal sijn,
Om na Gods wil, gantsch williglijck te leven,Ga naar margenoot+
Door ootmoet, af gescheyden puur,
En met een vry, en een los overgeven,
In als gelaten ‘t aller uur.
In Godt wil ick mijn heel, end’ al verliesen,
Mijn Bruygom is mijn ‘t schoonste schoon,Ga naar margenoot+
En kiesen hier in ‘t minste niet te kiesen,
Want hy sal wesen al mijn loon,Ga naar margenoot+
Geen herts-begrijp en can dit loon versinnen,
Geen creatuur, en cant verstaen,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 232]
| |
Wat dese smaken, in haer ziel door minnen,
Die eens van alles sijn ontdaen.
Seer lief, en soet, zijn mijn de vijf Fonteynen,
Ga naar margenoot+Gevloeyt door Iesus liefden vuyr,
Als ick uyt simpel, en oprecht Godt meynen,
Voor al mijn sonden, sucht, en truyr,
Ga naar margenoot+Dan vloeyen sy heel, sonder af te laten,
Ga naar margenoot+En wassen mijn, mijn zieltjen claer,
Dat ick Godts inspraeck puurder sou bevaten,
Om mijn, in als te nemen waer.
Ga naar margenoot+Adieu nu werelt vol van al onrusten,
Ga naar margenoot+Adieu waan-soet, en yle schijn,
Adieu natuur, en al mijn vleys wel-lusten,
Ghy bent mijn Ziel haer quaets Fenijn,
Ick wil u door Gods gracy gans versaken,
En leggen ‘t hert voor mijnen Heer,
Op dat sijn Gest mijne Ziele mach vermaken,
En lichten al mijn smert, en zeer.
Ga naar margenoot+Bemin ick Godt van gantscher zielen crachten,
Dats met mijn mens, of al ‘t gemoed’,
Soo sal sijn Liefd’, uyt Liefde mijn verwachten,
En toonen mijn fijn eeuwigh goet,
Dan sal mijn Geest in God so schoon op luycken,
| |
[pagina 233]
| |
Sijn in-vloedt, sal mijn Ziel soo voen,Ga naar margenoot+
Om hier ‘t begin van ‘t eeuwigh te gebruycken,
Hier is maer stilt en rust van doen.
Eenigh en bloot, in Gods geheel gesoncken,Ga naar margenoot+
Ach! wat is dit een hoogen staet,Ga naar margenoot+
Om te gevoelen God sijn Liefde voncken,
Wat vreughd’ of dit te boven gaet,
Mijn Ziel voldoet dan al u Gods begeeren,
In Liefd’ en in bescheydenheyt,
V vleysch en bloet en schroomt niet te verteeren,
Om Godt, daer al u rust in leyt.
Tot niet, ja niet, so moeten wy verdwynen,Ga naar margenoot+
En houden gantsch niet ergens meer,
Sal ‘t God’lijck licht op ‘t schoonst’ staegh in ons schijnen,
Tot Godes hooghste lof, en eer,
In ‘t cruys, en lijden vrolijck te volherden,Ga naar margenoot+
Dit maeckt u een soo soeten gront,
Dat wy ontfanghen hier met grooter waerden,
De kus met sijen eygen mont.Ga naar margenoot+
|
|