't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: In Babilon met onverstande.Seer goet sijn al des Heeren wercken,Ga naar margenoot+
Want al hetgeen wat hy gebiet,
‘t Selve alsoo wy connen mercken,
Bequaem ter rechter tijt geschiet,
Men en behoeft te seggen niet,
| |
[pagina 216]
| |
Waer toe is dit oft dat van doene,
Want elck juyst in zijnen saysoene,
Recht als gewenscht men comen siet.
Ga naar margenoot+Gelijc doen doot zijn woort als muren
Het water hooghe heeft gestaen,
Als hadde het ter selver uren
Erghens mede gheweest omvaen,
Want wat hy doet deur zijn vermaen,
Is liffelick vol goet behagen,
En van gebreck kan niemant klagen,
Want hy een yder heeft voldaen.
Ga naar margenoot+Al ‘s menschen wercken doen en pogen
Is voor hem bloot tot alder stondt,
Niet is verborgen voor zijn ooghen,
Sijn wijsheyt alle dinck door grondt,
Van ‘s werelts aenvanck in het ront,
Geen dinck is nieu, noch sonder reden,
Al watmen hier aenschout beneden
Is ergens toe nut en gesont.
Ga naar margenoot+Sijn zegen vloeyt over den vromen,
Ghelijck als water vloeden klaer,
Wat van zijn wercken wert vernomen,
Dat geschiet al ten besten haer,
Sy prijsent oock van herten, maer
De God’loose vol smaet en tooren,
Al watse daegh’licks sien en hooren,
Is haer een aenstoot voor en naer.
Ga naar margenoot+Den mensch behoeft hier tot zijn leven
Vier, yser, sout, en honich soet,
Meel, oly, wijn en daer beneven
Cleeders, oock melck in overvloet,
Dit al den vromen voordeel doet,
Maer ‘t dient den God’losen tot schade,
Gods wercken al syn vroech en spade
Den quaden quaet, den goeden goet.
| |
[pagina 217]
| |
De winden doen met felle stormenGa naar margenoot+
Wraeck over der boosen misdaet,
Hagel, vergif, en boose wormen,
Wilt-werck, en scorpioenen quaet,
Honger, en ‘t sweert bereydet staet
Om op haer tijdt straffe te geven.
Gods creaturen, hooch verheven,
Sijn goet elck op zijn tijt en maet.
Dus souden wy den Heere lovenGa naar margenoot+
Van al zijn wercken groot en cleyn,
Al gaet het ons verstant te boven,Ga naar margenoot+
Ten aensien van het algemeyn,
Sijn werck is hem bekent alleyn,
Elck dinck comt fijn te zijnen tijdt,Ga naar margenoot+
Dit siet hy wel met herten blyde,Ga naar margenoot+
Die daer op acht met herten reyn.
|
|