't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Verdwaelde Coninginne. | |
[pagina 150]
| |
Die dwaelt door valsche minne,
Hoe langhs hoe verder of,
Keert wederom, keert wederom,
‘t Is langh ghenoegh gaen dwalen,
In dees woestijn // met smert en pijn,
Veel sieckt’ en sucht te halen.
Wat hebt ghy nu al jaren
Hel vremt en woest ghedwaelt,
En in u groot beswaren
Niet eens weerom getaelt,
Ga naar margenoot+Keert wederom // keert wederom,
En wilt niet langer beyden,
Maer met een moet // op staende voet,
V op den wech bereyden.
Ga naar margenoot+Den tijt is schier verloopen,
De Son gaet na de kim,
De poort staet nu noch open,
Ay siet u groote schim!
Keert wederom // keert wederom,
Begint de reys te waghen,
Ick die u soeckt // die maeck u kloeck,
Dus wilt doch niet vertsaghen.
Ga naar margenoot+Al mijn lanckdurich soecken,
Ga naar margenoot+Bewijst mijn groote min,
En dat in allen hoecken,
Och siet mijn Liefd’ eens in,
Ga naar margenoot+Keert wederom // keert wederom,
Mijn Lief mijn uytvercoren,
Al wat u raet // na swerelts staet,
Wilt in u hert versmoren.
Ga naar margenoot+Ghedenckt mijn soete reden,
Ga naar margenoot+Die ick wel eertijts sprack,
Hoe dat sy u doorsneden,
Mijn Liefd’ u ‘t herte brack,
Ga naar margenoot+Keert wederom // keert wederom,
| |
[pagina 151]
| |
Ghy sult noch meer ghenieten,
Mijn sinlijckheyt, mijn minlijckheyt,
Laet ick my niet verdrieten.
Mijn rijck heb ick verlaten,Ga naar margenoot+
V Coninck wort u knaep,Ga naar margenoot+
Dees ellend aen gaen vaten,
Om u verdoolde schaap,Ga naar margenoot+
Keert wederom // keert wederom,
Laet u mijn dienst behaghen,
Ick soeck mijn lief // tot haer gerief,Ga naar margenoot+
In mijnen schoot te draghen.Ga naar margenoot+
Meught ghy nu niet eens hooren
Van d’alderschoonste stadt,Ga naar margenoot+
Kan ick u niet bekooren,Ga naar margenoot+
Met al mijn Coninghs schat,
Keert wederom // keert wederom,Ga naar margenoot+
Laet ick u weer bestraelen,
Laet mijn aenschijn // u medecijn,Ga naar margenoot+
Eens in u herte dalen.
Al ‘t hof sit met verlanghen,Ga naar margenoot+
En sucht na u Goddin,Ga naar margenoot+
Ach mocht ick u ontfanghen!
Mijn weerde Koningin,
Keert wederom // keert, etc.Ga naar margenoot+
Mijn deert u groot benouwen,
Wilt eens de vreught,
En al ‘t gheneught,
Om u in ‘t hof aenschouwen.
Denckt eens aen die juweelen,Ga naar margenoot+
Ghenooten van mijn hant,
Ghedenckt de soete spelen,Ga naar margenoot+
Ghedenckt u hoogen stant,
Keert wederom // keert, etc.Ga naar margenoot+
Ick wil met u niet schelen,
Mijn rijck mijn throon,
| |
[pagina 152]
| |
Mijn Conincx croon,
Die wil ick met u deelen.
Ga naar margenoot+Wat hebt ghy doch ghenooten
Ga naar margenoot+In al dit woest gheraes,
Met voeten uyt ghestooten,
Dit is het loon, eylaes!
Ga naar margenoot+Keert wederom // keert wederom,
Denckt aen u vremt begeeren,
Van Verckens draf
Die m’u niet gaf,
Hoe cant hier oock verkeeren?
Ga naar margenoot+Ghy mocht u lust niet boeten,
Met een soo snooden spijs,
Ga naar margenoot+Doen quam ick u ontmoeten,
Erkont dit, benje wijs:
Keert wederom // keert, etc.
Laet u mijn raet bestieren,
Ga naar margenoot+Denckt dat geen lust
Hier wort gheblust,
Maer moet in ‘t eynd’ eens vueren.
Ga naar margenoot+Wat wel-lust ghy gaet plegen,
Ga naar margenoot+Sy heeft altijt een dat:
Ghy valt altijt verleghen,
Daer schort noch altijt wat,
Ga naar margenoot+Keert wederom // keert, etc,
Laet u niet weer verleyen,
Ga naar margenoot+Denckt ‘t is geen soet,
Ga naar margenoot+Noch oock geen goet,
Ga naar margenoot+Dat met een stanck gaet scheyen.
Telt eens op al de lusten,
Die in de weerelt sijn,
Ga naar margenoot+Niet een en brenght tot rusten,
Maer schieten al fenijn,
Ga naar margenoot+Keert wederom // keert, etc.
En wilt u lusten sterven,
| |
[pagina 153]
| |
‘t Is snoode lust
Die staegh ontrust,
En eeuwigh rust doet derven.
Niets niet can u versaden,Ga naar margenoot+
Al wat ghy hier aenschout,Ga naar margenoot+
Maer ‘t sal u ‘t saem verraden,Ga naar margenoot+
Soo ghy niet op en hout,Ga naar margenoot+
Keert wederom // kreert, etc.
‘t Sijn al vergaende dingen
Eer in een nachtGa naar margenoot+
Heel onverwacht
De doot u comt bespringen.
Wat sijnder doch al menschen
In dees woestijn versmacht,Ga naar margenoot+
In plaets na rust te wenschen
Was ‘t eynd’ een droeve clacht,
Keert wederom // keert, etc.Ga naar margenoot+
En groet mijn langh verwachten,
Mijn groot ghedult // aen u vervult,
Laet niet uyt u ghedachten.
|
|