't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: Van de thien gheboden. | |
[pagina 107]
| |
Heft op u hert, opent u ooren,
Ghy aertsche menschen die daer meent,
Dat u de goed’ren toebehooren,Ga naar margenoot+
Die u maer zijn van Godt geleent.Ga naar margenoot+
Gebruycktse wel na syn behaghen,
Aelmoessen geeft, soo hy gebiet,Ga naar margenoot+
Vervult den noot van die u klaghen,
Ontreckt u dynen vleesche niet.Ga naar margenoot+
<aeckt vrienden nu in dese tijden,
Van ‘t geen hier t’onrecht rijcdom hiet,Ga naar margenoot+
Op dat ghy namaels meugt verblyden,
In het waerachtige geniet.
Vergadert u een schat hier boven,Ga naar margenoot+
Die van geen roest verdorven wert,
Noch die de dieven niet en roven,
Sent daer de liefde van u hert.
Vyt pure liefd’ wilt u erbarmen,
Laet niemant ledich van u gaen,Ga naar margenoot+
Al sout ghy selfs daer deur verarmen,Ga naar margenoot+
Want Christus heeft alsoo gedaen.
Neemt gheen uytstel, seght niet comt morgen,Ga naar margenoot+
So ghy ‘t doch heden wel vermeucht,
God sal u wederom versorghen,Ga naar margenoot+
Wanneer ghy u tot bidden veucht.
Al zijt ghy weynich van vermogen,Ga naar margenoot+
Ontsluyt u hert en geeft ghetrou,
Want groot gheacht syn in Gods ooghen,Ga naar margenoot+
De mijtjes van die wedu-vrou.
Niet spaerlick wilt u weldaedt zaeyen,Ga naar margenoot+
Want soo ghy rijckelick uytlanght,
Soo sult ghy overvloedich maeyen,
| |
[pagina 108]
| |
Een volle mate ghy ontfanght.
Ga naar margenoot+Wilt van vergeldingh u onthouden,
Leent daer ghy niet en hoopt t’ontfaen,
Ga naar margenoot+Het sal u weder syn vergouden,
Als de rechtveerdighe opstaen.
Ga naar margenoot+Roem-gierich laet het niemant weten,
Want of het heymelick gheschiet,
V Vader sal het niet vergeten,
Die ‘t alles in ‘t verborghen siet.
Ga naar margenoot+Vriend’lick en willich wilt u toonen,
Ga naar margenoot+Om goet te doen hebt geen verdriet,
Ga naar margenoot+Godt salt u soo ghewillich loonen,
Ga naar margenoot+Als de vergeldinghe gheschiet.
Voornamelick sult ghy de vromen,
Ga naar margenoot+Gheloovich zijnd’ in Christi naem,
Ga naar margenoot+In haren noot te hulpe comen,
Als ledekens van zijn lichaem.
Oock niet te min vroegh ende spade,
Aen allen menschen bystant doet,
Ga naar margenoot+Want Godt heeft beyde goed en quade,
Sijn vriendelicke gaven soet.
Want also moet ghy u bewijsen
Ga naar margenoot+Als kind’ren Godts, op dat mitsdien,
Ga naar margenoot+Vwen Hemelschen Vader prijsen,
Ga naar margenoot+Die uwe goede wercken sien.
Ga naar margenoot+Aelmis uyt liefde aen den armen,
Ga naar margenoot+Den mensche van sonden gheneest,
Ga naar margenoot+Want Godt sal haer weder ontfarmen,
Ga naar margenoot+Die hier bermhertich zijn gheweest.
Ga naar margenoot+Tijd’lick en eeuwich sy bevinden,
Ga naar margenoot+Godts liefde met een groote vreucht,
| |
[pagina 109]
| |
Die haer des armen onderwinden,Ga naar margenoot+
Want ongeloont en bleef noyt deucht.Ga naar margenoot+
Ghelijckerwijs oock daer en tegen,Ga naar margenoot+
Een strengh oordeel sullen ontfaen,Ga naar margenoot+
Die geen barmherticheyt en pleghen,Ga naar margenoot+
Int eeuwich vier sullen sy gaen.Ga naar margenoot+
|
|