't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– AuteursrechtvrijOp de wijse: O Godt Vader in eeuwicheyt, &c.Den Vader heeft den Sone lief,Ga naar margenoot+
En al die hem aencleven,
Die heeft hy t’saem tot zijn gerief,
In syne handt ghegeven,
Den Sone weyt sijn schaepkens soet,Ga naar margenoot+
Hy gaet voor haer als herder goet,
En brenghts’ int eeuwich leven.Ga naar margenoot+
Geen lyden groot is hem te swaer,Ga naar margenoot+
Om zijn schaepkens te weyden,
Sy syn in hem en hy in haer,Ga naar margenoot+
Niemant en machse scheyden,
De liefde soet is haer banier,Ga naar margenoot+
Dit onverwinnelicke vier,
Is d’eeuwigheyt van beyden.
| |
[pagina 86]
| |
Ga naar margenoot+Die dese liefd’ in hem ontfanght,
Ghevoelt een diepe wonde,
Een smerte die het hert vervanght,
En drucket gansch te gronde,
Ga naar margenoot+En hier van is de Medecijn,
Ga naar margenoot+Alleen Godts lieffelick aenschijn,
Den kus van zijnen monde.
Ga naar margenoot+Maer buyten dit en isser niet,
Dat de ziel can vermaken,
Ga naar margenoot+En geen vertroostingh haer geschiet,
Door menschelucke saken,
Ga naar margenoot+Hoe schoon gevleyt, hoe wijs beleyt,
Ga naar margenoot+’t Is al vergeefschen arrebeydt,
Kan sy Gods liefd’ niet smaken.
Maer een druppel ghenoten van
Die levende fonteyne,
Ga naar margenoot+’t Gewonde hert ghenesen can,
Want hier uyt vloeyt alleyne,
De volheyt die de siele voet,
Ga naar margenoot+En maeckt dat bitter water soet,
Al door de liefde reyne.
Ga naar margenoot+Ghelijck den Vader heeft bemint
Den Soon van hem gheboren,
Alsoo is oock den Soon ghesint
Tot zijn Bruyt uytvercoren,
Ga naar margenoot+Te geven haer zijn heerlickheyt,
Die hem den Vader heeft bereyt,
Van eeuwicheydt te voren.
Ga naar margenoot+Te voren eer des wereldts grondt
Gheleyt was van beginne,
Den Soon in ‘s Vaders liefde stont,
Ga naar margenoot+Want eeuwich is Godts minne,
Door geen toeval wort sy bevleckt,
De ziele die sy tot haer treckt,
Ga naar margenoot+Wort oock van desen sinne,
| |
[pagina 87]
| |
In dese eenheyt sy verdwijnt,
En rust aldaer verborghen,Ga naar margenoot+
Al ist dat sy uytsinnich schijnt,Ga naar margenoot+
Daer is niet min te sorghen,
Gelijck de Son aen s’Hemels throon,
Haer schijnsel altijt even schoon,Ga naar margenoot+
Vernieut sy alle morghen.
Rust, vreed’ en vreucht dat is haer deel,
En een vrolick ghenoegen,
Want door de liefd’ can sy gheheel,Ga naar margenoot+
Tot alle dingh haer voegen,
Maer die van herten blijft versteent,Ga naar margenoot+
En in de liefde niet vereent,
Die heeft altijt een wroeghen.
|
|