't Geestelijck kruydt-hofken
(1631)–Anoniem Geestelijck Kruydt-hofken– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Op de wijse: Van den 16. Psalm, Bewaert my Heer.
Ga naar margenoot+1 Ick buyght my o Heer voor u ter neer,
Met een gemoet vol hertelijck begeeren,
Om u gracy te ontfangen o Heer,
Daerom ic open doe in groot verneeren,
Alle mijn kracht, mijn hert en al mijn sinnen,
Ga naar margenoot+2 O Heere wilt my bereyden van binnen,
Ga naar margenoot+3 * Ick wil om u liefde o Iesu milt,
Ga naar margenoot+Vermyden alle wellust en vermaken,
Ga naar margenoot+4 Ende stil zijn voor u, o mynen schilt,
Ga naar margenoot+Wilt mijn ziele met uwen Geest genaken,
En uyt my doen al wat u aert is tegen,
Al waer schoon mijn siele daer toe geneghen.
Ga naar margenoot+5 * Ick bid dat ghy, o Heere, hoogh van macht,
Ga naar margenoot+My niet verschoont in geenderleye lyden,
Ga naar margenoot+Dat my van noot is tot ware aendacht,
Ga naar margenoot+Tot saligheyt, om met u te verblyden,
Ga naar margenoot+O Heer aenvaet my, en verbint my vaste,
6 En neemt van my alle der sonden laste.
* Om u over-groote liefde O Heer,
Die ghy my arme sondaer hebt bewesen,
| |
[pagina 31]
| |
Neem ick weder tot u al mynen keer,
O Heer, om van u heel te zijn ghenesen,
7 Maeckt mijn ziele tot eenen kruyt-hof schoone,Ga naar margenoot+
Daer ghy o Coning in wandelt ydone.
* O aldersoetste Iesu mynen schat,
Weest doch altijdt by my en in mijn herte,
Wandelt met my altijd op dynen pat,
Want sonder u is mijn ziele in smerte,
V schoon aenschijn wilt my toonen van binnen,
O Iesu milt, sterckt my in dyner minnen.
8 * In u soetheyt mijn ziele Heer verdrenckt,Ga naar margenoot+
Neemt my in dy, o liefde schon en reene,
Mijn ziel verblijdt als ghy u wijn inschenckt,
Daerom verkies ic u alst noodig eene,
Ghy zijt prijs waert o mijn beminde Coning,
Maeckt mijn ziel, Heer, alleen tot uwe woning.
9 * Mijn ziel verlangt u woning te zijn,Ga naar margenoot+
Des buygh ick my altijdt voor u ter neder,
10 In diep ootmoedt voor u lieflijck aenschijn,Ga naar margenoot+
Geerne ben ick een weg, al ben ic teder,
Ick wil laten over my gaen en treden,
En lyden die uyt liefden al in vreden.
* Om dat ghy u o mijn Coning vol waerd,
11 Also hebt gebogen tot mijnder vaten,Ga naar margenoot+
En wert ons wegh tot saligheyt vermaerd,
| |
[pagina 32]
| |
Daerom wil ick mijn eygen wille laten,
En spreken, Heer, uwen wille geschiede,
Daerom mijn ziel alleen tot u troost vliede.
* O mocht mijn mont altijt u Heere reyn,
Wt s’herten gront prysen en vrolijck loven,
Prent in my Heer u brandt en liefd’ alleyn,
Dat die my perst op u te climmen daer boven,
By u, o lief, soet is uwen aenschijne,
Mijn ziel verlanght seer om by u te syne.
Ga naar margenoot+12 * Vereenight my met u o heyligh Heer,
Soo mach ick met u lief gheselschap schoone,
Abram, Isack, en al u vrienden meer,
d’Engelsche schaer boven in ‘s Hemels troone,
Verblyden en juychen u eeuwelijcke,
Dus brengt mijn ziel in u schoon heyligh rijcke.
|
|