Een geestelijck liedt-boecxken
(1616)–Anoniem Geestelijck liedt-boecxken, inhoudende nieuwe liedekens– Auteursrechtvrijinhoudende nieuwe Liedekens, nu anderwerf ghedruckt, verbetert ende vermeerdert met eenige nieuwe Leysenen, nae ghelegentheyt der Hooghtijden
Een Paesch-liedeken,op de voys: V liefde gheeft mijn een blijtschap groot.
Ga naar margenoot+ DEn Heer wilt singhen met jolijt,
Een Liedeken nieu wilt singhen,
Wie dat ghy zijt,
Sijn naem ghebenedijt,
Ga naar margenoot+V herten laet ontspringhen,
Van sijn wonderlijcke dinghen.
De waerheyt is gheopenbaert
Den dagh des saligheyts ghepresen
| |
[Folio I1r]
| |
Siet hoe vermaert,
Dat ons hier wort verclaert
Hoe christus is verresen, Ga naar margenoot+
Door sijn Goddelijcke wesen.
Ons Paesch-lam is gheoffert reyn, Ga naar margenoot+
Ghelijck wy doort gheloof aenschouwen,
Comt al ghemeyn
Tot Christus die Fonteyn
Comt met een goet betrouwen, Ga naar margenoot+
Om me blyde Feest te houwen.
Wy sijn ghecocht om grooten prijs, Ga naar margenoot+
Na 's Vaders wil en wel behaghen,
Met herten wijs,
Laet ons der Enghelen spijs, Ga naar margenoot+
Ons Paesch-lam hier gheslaghen,
In een reyn hertgen me draghen.
Eendrachtigh laet ons minst en meest,
Den ouden Mensch hier eerst begheven, Ga naar margenoot+
So sal Gods gheest
In dese blye Feest,
Ons me werden ghegheven, Ga naar margenoot+
Tot een minnelijck aen-cleven.
Ons is ghegheven door sijn doot,
Vergiffenis van onse zonden Ga naar margenoot+
Troost in der noot
Al door sijn liefde groot,
En door sijn diepe wonden, Ga naar margenoot+
Noyt is sijns ghelijck ghevonden.
Christus blijft in der eeuwigheyt Ga naar margenoot+
Wie Christus aen-doet in sijn leven,
| |
[Folio I1v]
| |
Die wort bereyt
Glory en saligheyt,
Ga naar margenoot+Door liefd' sijnde ghedreven,
Hem wort een voor-smeaeck ghegheven.
Hoe soet de voor-smaeck wesen mach,
Ga naar margenoot+Dat weten sy die sijns ghenaken,
Ga naar margenoot+Dit is den dagh,
Die hen verblyden mach
die Godt hen heeft gaen maken,
Die haer selven eerst versaken.
Prins Heere Godt van Hemelrijck,
Ga naar margenoot+Mijn siel moet u me lof bewijsen,
Hier op Aertrijck
die hier so mildelijck,
de uwen quaemt te spijsen,
Waer door ghy u lof doet rijsen.
|
|