Een geestelijck liedt-boecxken(1616)–Anoniem Geestelijck liedt-boecxken, inhoudende nieuwe liedekens– Auteursrechtvrijinhoudende nieuwe Liedekens, nu anderwerf ghedruckt, verbetert ende vermeerdert met eenige nieuwe Leysenen, nae ghelegentheyt der Hooghtijden Vorige Volgende Een Geestelijck Liedt, Alst begint Of, Te mey als al de Vogelkens singen. ICk heb ghedraghen wel seven jaer Een Hert vol droefheyt alsoo waer, Hoe sal ick dit ontcomen? Gheneyghlijckhet mijn dick verleydt, Dat heb ick wel vernomen. Doen ick eerst in de Weerelt quaem, Begeerlijckheyt dat ick vernam, Al tot Wellust der sinnen, Als ickt niet creegh, ten was geen deegh, Dit voel ick noch van binnen. Mijn teere jonckheyt was soo snoot, (Hoe wel't noch niet is in mijn doodt,) Sen kost niet zijn ghelaten, Sy socht veel meer, dant haer was eer, Vermaeck al boven maten. Ick scheen onnosel op dat pas Door swackheyt teer, maer nu tghewas De crachten heeft ontsteken, Soo voel ick strijt, breedt ende wijdt Tot zonden en ghebreken. Ick had de zonden al ghedaen, Al eer ick wist watse my schaen, Nu wil ick leeren sterven, Sien in mijn gront, waeruyt dat comt, [Folio H1r] [fol. H1r] De wont mijn sielsverderben. Princen de gront die leyt so diep, De vyant (doe de Mensche sliep) Die heeft sijn zaet gaen saeyen, Alsmen in-sien, 'toncruyt ghemien, wiens hert en sal niet schreyen? Vorige Volgende