Een geestelijck liedt-boecxken
(1616)–Anoniem Geestelijck liedt-boecxken, inhoudende nieuwe liedekens– Auteursrechtvrijinhoudende nieuwe Liedekens, nu anderwerf ghedruckt, verbetert ende vermeerdert met eenige nieuwe Leysenen, nae ghelegentheyt der Hooghtijden
Een Geestelijck Liet.Op de voys Den tijdt is hier.
NIet dan een strijdt
Soo is al 's Menschen leven,
*Hier in der tijdt Ga naar margenoot+
Door Adam inghebracht,
Soo wie met vlijt
Tot kennis haer begheven,
Vinden subijt
In hen een groot onmacht:
Want haet en nijt
En wan-gunst als een jaght,
Rijst op in ons, al eer ment siet,
Deel qua begeerten en verdriet,
Seer onghestadigh als een Giet,
Wilt hier op nemen acht.
Een groot ghequel
Comt de Ziel van de sinnen,
Sy wetent wel
Die haer selven besien,
Hoe seer rebel
d'Affery leeft van binnen,
Een quaet ghesel
Als haer wil niet machschien
Reden, diet spel
Behoort int hert allien,
| |
[Folio F5v]
| |
Die werdt verdruckt en blijft belaen,
De sinlijckheyt wil zijn ghedaen,
Eyghen behaghen die comt raen
Wie salt in hem niet sien.
Siet, sonder ent
Zijn wy tot quaet gheneghen,
Door 't Helsch Serpent
Dat Adam heeft verleyt,
Dat ons mee schent
Als wy volghen 'tbeweghen,
Dat ons omtrent
Soo nae by is gheleyt,
Wie dit bekent
Inwendigh dat hy schreyt,
En soeckt hier van bevrijt te zijn,
Want dit sijn hertgen is een pijn,
Vol quaets en verghevingh fenijn
Last, swaermoedigh arbeydt.
Prins hoe bereydt
Zijn wy hier t'allen stonden,
Tot d'ydelheyt
Wt een verdorven grondt,
Hoveerdigheyt
De wortel aller zonden,
Wellustigheyt
Houdt in ons vast verbondt.
Wie dit niet seydt,
Siet, die is niet ghesondt,
Maer leyt ghequetst, wel halfdoot,
De Medecijn is hem van noodt,
Van deughden soo is hy heel bloot,
Al tuyght anders sijn mondt.
|
|