Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] LXXVII. Een Kerckelijcken Lofsanck van ’t Heylich Sacrament, int latijn Sacris solemnijs. Dese solemniteyt Moet hebben vrolickheyt, En wt ons hert bereyt, Moet klincken danckbaerheyt, Veer moet het oude sijn, Nieu moet het alle sijn, Herten, woorden, en wercken fijn O mijn schepper, mijn Godt, mijn Heer, Slaet u oogen met medogedn, Op u arme schepsel neer. De laetste scheyd-maeltijt Die wort hier nu ge-eert, Daer d’Heer gebenedijt Sijn broeders heeft vereert, Eerst een lam en soet broot, Als Moyses had geleert, Voor d’ouden een figuere bloot. O mijn schepper, &c. Daer nae quam de waerheyt Die in geen broot bestaet, Sijn lichaem, soo hy seyt, Gaf hy haer metter daet Soo dat een ygelijck, Sijn gansche lichaem aet, Al wt sijn handen heylichlijck. O mijn schepper, &c. Die kranck ter sielen sijn Krijgen een vleesch ghericht, En die, daer droevich sijn Die worden oock verlicht, Als sy in s’wijns Figuer, [pagina 109] [p. 109] Nae haers meesters bericht, Warachtich sijn bloet drincken puer. O mijn schepper, &c. Dus is dees offerhand Van Christus ingeset, Den dienst oock naderhandt Van dese nieuwe wet, Sijn priesteren belast Te onderhouden net, Tot troost van die geloven vast. O mijn schepper, &c. Het broot der Engelen Dat wort der menschen broot, Het broot der Hemelen Eyndt de figure bloot, Den Heer hem eten laet, O wonderheyt seer groot Van sijne knechten desolaet. O mijn schepper, &c. Heyl’ge Dryvuldicheyt, Een Godt wy bidden u, Ons also visiteert, Als wy u eeren nu, De deucht in ons vermeert, Den rechten wech ons toont, Vant eewich licht daer ghy in woont O mijn schepper, &c. Vorige Volgende