Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende LXXII. Vant Heylich Sacrament des Altaers. Pange lingua gloriosi. Myn tongh wilt met vreugden klingen, Dat geheymnis des lijfs zart, En van duyren bloet oock singen, Dat die lijfs vruchrt edler aert. Aller werlt dat heyl te brengen, Heeft vergoten onverspaert. Nobis. Ons geboren, ons gegeven, Wt een Maget onbesmet, In dees werlt was sijn leven, Sijn woordt planten hy seer net, En sijn wandel daer beneven, Heeft hy wonderlijck beset. In supremae. In dat leste avents eten, Als hy by sijn Ionghers sat, Dat geset wordt niet vergeten, Doe hy dat Paeschlamken at, En gaf tot een spijs vermeeten, Sich selfs als een kostlijck schat. Verbum. T’woort vleisch sijnde, heeft waerachtigh, Door t’woort van’t broot vleysch gemaeckt, En van Wijn sijn bloet seer crachtigh, Dat niet en mach sijn gelaeckt, Want een goet hert twijfelachtigh, [pagina 100] [p. 100] Door t’geloof tot sterckheyt raeckt. Tantum. Laet ons ootmoedich aenbeden, Soo een weerdig Sacrament, Een voor d’oude Wet met reden, Laet die nieu ons sijn bekent, Ons verstant moet t’allen steden, Door t’geloof sijn ongeschent. Genitori. Den Vader en Soon gepresen, Sy lof en jubilatie, Saligheydt, eer, cracht mitsdesen Haer sy oock benedictie Die van beyden compt geresen, Sy gelijcke laudatie. Amen. Vorige Volgende