Geestelijcke harmonie(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht Vorige Volgende L. Vexilla regis prodeunt. Des Konings vanen sietmen daer, Des cruyts geheymnus schijnt heel claer, Daer door des vleisch een schepper goet, Aent hout met sijn vleisch hangen doet. Quo. Daer aen oock is verwondet seer, Sijn sijdt met eener scherper speer, Die miltlijck gaf water en bloet, Te dempen onser sonden vloet. Impleta, Wat David sanck is daer volbracht, Met lofsangen seer hooch geacht, Tot die menschen singhende wal, God van het hout regeren sal. Arbor. Dit loflick hout vercieret steet, Met des Konings purpuren kleedt, Als eenen wtvercoren stam, Die dees litmaten aen sich nam. Beata. Daer aen oock fast genagelt is, Des werelts Erloser gewis, Der sonden last hy op sich nam, Der hellen roof hy oock bequam. O crux. O cruys gegroet met allen vlyt, In deses Passi weerden tijt. Nae Paeschen singtmen. In desen freudenrijcke tijt, Den vromen meer gerechticheyt, Die sondaers schenckt bermherticheyt. Te summa. [pagina 66] [p. 66] V loven wy in eewigheyt, Die ons door ’t Cruys geheimnus groot, Verlost van den eewigen doodt. Vorige Volgende