Geestelijcke harmonie
(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht
Op die wijse: Blijtschap van my vliet.Och wie hangt hier dus
Iammerlijck verschoven,
Als een Lazarus
Van beneen tot boven?
Wat heeft hy misdaen,
Wat heeft hy bedreven,
Dat hy schandich dus
Is ghebrocht om ‘tleven?
Al had hy de daet
Vande werelt quaet,
Al te samen op sijn lijf,
‘tWaer noch veel te veel
Dat een mensch geheel
Soo sou sijn van bloede stijf,
Want men siet geen leden
Of sy en zijn doorsneden,
Of doorkorven en doorwont,
Sijn vleesch is afgereten
Dat daer tot alle steden
Sietmen been tot aenden gront.
| |
[pagina 64]
| |
O Mensch aenschout wel
t’Is weert om t’aenmercken,
Hier voor swicht de doot
Droes en al sijn wercken,
Weet ghy wie hier hangt?
t’Is den Godt der Goden
Die ’t al heeft ghemaeckt
En kan weder dooden,
Die het al omvangt
Heeft die liefd gheprangt
Dus te lijden desen doot,
Dat om onse schult
Waer met hy vervult
Is voor ons in desen noot,
Want door Adam te voren
Was Godt, en al verloren:
Met sijn sond was t’al besmet,
Nu sijn wy weer herboren,
Nu Iesus heeft verkoren,
Dees doot die den doot verplet.
Ist dan onsen Godt?
Ist om onse sonden?
Och of oock die liefd
My had soo ghebonden,
Iesu ick kiend u niet:
Nu dat ghy duys deerlick
Waert bekladt, doorsneen,
Schromich en vervaerlijck,
Wat begeert ghy Heer
Dat ick u vereer
Voor dees grote milde gaef,
Ey! wilt ghy yet meer
Als dat mijnen keer,
Sy tot deucht, niet sondich slaef,
| |
[pagina 65]
| |
En ist niet u begeeren
Dat de sond verkere
In u liefd want s’u mishaegt?
Wilt dan in ons vermeren
Dat u doet dit verseren,
En daer ghy dees pijn om draegt.
|
|