Geestelijcke harmonie
(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht
XLIIII.Tortelduyfs klaeg-liedekens in de Vasten.Menschen gierich van aerde,
Die vergaert schat en goet,
Merckt dat oudt, ionck bejaerde
Al t’samen sterven moet:
Elcx sterf-dach die sal komen:
eeft so ghy sterven wilt:
Wat baet dan t’gelt by sommen,
Als u naeckt ‘thelsch verdommen:
De doodt en vreest gheen schilt.
V lichaem moet in d’eerde
Ghy moet scheyden van hier:
De wormen, uyt onweerde,
En souden gheensins schier
| |
[pagina 58]
| |
V lichaem dan ontberen,
Voor u rijcdommen al:
V vleesch sy heel verteren:
Wat baet ‘tgierich generen
Als ghy komt in misval.
V vrienden van gelijcke
Sijn oock alsoo gesint,
Soeciken u goet seer rijcke,
‘Twelck van haer wort bemint:
Sy doen u haest begraven,
Den rou is in haer kranck:
Wat helpt dan ‘tgierich slaven,
Als men ter hell’ moet draven,
Daer eewich is soo lanck?
Ist dat ghy dan in handen
Valt vanden Sathan quaet,
Die sal u eewich branden
Met pijnen desolaet:
Hy en soud’ oock niet geven
V lichaem, dat hy quelt,
Voor al u schat verheven,
Maer eewich moet ghy beven
Onder Sathans gewelt.
Daerom wilt u bekeeren,
Eer de doodt komt subijt:
En vreest ‘toordeel des Heeren,
Dat ghy dan gheen verwijt
Vanden Heere moet hooren,
Als ghy voor hem sult staen,
Gaet van my, met verstooren
Al met die helsche mooren,
In’t eewich vyer seer faen.
Bekeert uyt liefden zede,
Wilt ghy eens sijn verheucht:
| |
[pagina 59]
| |
En deelt den armen mede:
Doet goet, en volght de deucht;
Wie den armen bequame
Verbercht, kleet, laeft, en spijst,
Doet sulcks Christus lichame,
Als sijn leden eersame:
Sulck werck Godt altijt prijst.
Princen van alle staten
Weest doch al wel bedacht:
Doet oly’ in u Vaten,
V Bruydegom verwacht:
Op dat ghy met de blijde
Eens naermaels hooren meucht,
Komt ghy gebenedijde,
Komt naer soo langen strijde,
Besit des hemels vreucht.
|
|