Geestelijcke harmonie
(1637)–Anoniem Geestelijcke harmonie– Auteursrechtvrijvan veelderley ende uytghelesene soo oude als nieuwe Catholijcke Kerckelijcke Lofsanghen, Leysenen ende Liedekens, op die principaelste Feesten en getijden des Iaers, die men in’t Vorstendom Cleve by den Catechismus singht
[pagina 28]
| |
O Godt mijn liefd, o Godt mijn liefd,
Hoe komt ghy so vrundtlick
O du Godt mijn liefd.
Sijn Moeder is een Ionckfrou reyn,
Die sonder Man gebaren een kindeken,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd.
Sy nam haer kindeken op haren schoot,
Veel sorter tranen sy vergoot,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Hoe troost ghy dijn Moeder, o du Godt mijn liefd.
Ioseph brengt my een Busken met hoop,
Daer met ick mijn kindeken een Beddeken stroop,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Is dit nu dijn bedtjen, o du Godt mijn liefd.
Maria windet haer kindeken in,
En leget in dat Kribbeken,
O Godt mijn loiefd, o du Godt mijn liefd,
Ligt ghy nu int kribbeken, o du Godt mijn liefd.
Dat kindeken sagh sijn Moeder an
Oock Ioseph den Godsfruchtigen man,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd.
Hoe mild sijn dijn oogleyn, o Godt mijn liefd.
Ioseph aldaer met verwonderingh stondt,
Van vreugd, van liefd, niet spreken kondt,
O Godt mijn liefd, o du Goidt mijn liefd,
Hoe verfrewt ghy dijn Vader, o du Godt mijn liefd.
Sijn herts leyt in dat kribbeken,
Nems hin, sprickt hy, mijn lieff Sooneken,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
V leef ick, u sterf ick, o du Godt mijn liefd.
O Bethlehem hoe sijt ghy so hardt
Dat ghy niet opnempt dat kindeken sart,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
| |
[pagina 29]
| |
Hoe sijt gy verstoten, o du Godt mijn liefd.
Siet aen wat Maria sijn Moeder doet,
Valt neder voor dat onentlicke goet,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Kundt ick u recht eeren, o du Godt mijn liefd.
Sy bedet es an demudelich
En kusset sijn lieflickes aengesicht,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Hoe sijt ghy so lieflijck, o du Godt mijn liefd.
Maria bidt voor ons dijn kindt,
Op dat het ons vergeef die sondt,
O Godt mijn liefd, o du Godt mijn liefd,
Maeckt dat wy u lieven, o du Godt mijn liefd.
|
|