[Nummer 30]
[cornelis bastiaan vaandrager
van het een komt het ander]
Hij heeft zich gevestigd te Amsterdam. Aan de deur van een oud huis, niet ver van de Dam, prijkt sinds een dag of wat zijn naamkaartje.
Het Vrije Volk, 5 juli 1958
‘Eigenlijk is de kamer voor twee personen bestemd.’
Ik weet haar ervan te overtuigen dat de ruimte daar wel een beetje te klein voor is.
Ik weet de prijs zelfs iets te drukken. Ik ga met haar de woonkamer in. In alle hoeken gaan kanaries te keer. De kamer barst van het meubilair. Bij het raam een televisietoestel (grootbeeld). Enkele meters ervoor, op de grond, twee kinderen. Een en al aandacht voor Pipo de Clown die moeizaam uit een echoput tevoorschijn klautert. Ik betaal haar zes nieuwe briefjes van tien. Weer een weduwe, ouder dan die aan de Leidsegracht.
Zonder make-up; grijs; kunstgebit. En vriendelijk, vriendelijk.
Eigenlijk zijn het twee kamers, weer tegen het dak aan, in het midden gescheiden door een poortje. Een raam ziet uit op een ruime binnenplaats. Er wordt gewerkt aan een bijgebouw van het Algemeen Handelsblad. Van een aantal huizen die hun voordeur in de Spuistraat hebben, springt de keuken uit de rij. De ruimte wordt verstikt door net zo'n ameublement als in de woonkamer. Alleen is het veel ouder, veel gammeler. Aan de andere kant van de nauwe gang bevinden zich nog twee deuren. Een ervan is op slot. Er ligt een kamertje achter dat alleen gebruikt wordt als haar zoon ‘over’ is. De andere deur is niet op slot. Er ligt een goor stuk zolder achter dat als kolenhok gebruikt wordt, en voor het opslaan van allerlei rotzooi. Ik noem: een kinderstoel, een zwaar verouderde hanglamp, een berg donkere-kamerattributen (verroest, uitgebeten, dik onder het stof) en een manshoge vergroting van een mensenmenigte, op hardboard geplakt. Met veel moeite verhuis ik een groot deel van het meubilair naar de overkant van de gang.
Twee gewone stoelen laat ik staan. Vergeleken met het hokje aan de Leidsegracht bezit ik nu een zaal. De volgende morgen houdt ze mij al aan op de gang. De zolderruimte is van de buren. Maar voorlopig mag ik de stoelen laten staan. Zolang ze er niks van zeggen.
Zij heeft alleen een bustehouder aan die duidelijk (wit) afsteekt tegen het gebruinde bovenlichaam. Zij is in de keuken bezig met het avondeten. Af en toe fluit ze. Of ze zingt in slecht engels een gedeelte mee van The Lady is a tramp, dat door een radio of grammofoon in een aangrenzende kamer gespeeld wordt. Ze kent de woorden maar half.
Het moet voor alle omwonenden en tot vrij ver in de omtrek te horen zijn. Maar niemand schijnt zich er iets van aan te trekken. Geen vorm van protest. Af en toe roept ze (schel, ordinair) wat naar binnen, of omlaag tegen een kind dat niet boven de aanrecht uitkomt. Ik schat haar 26.
Er komt een man naast haar staan. Twee koppen groter dan zij. Ook hij is opvallend bruin. Een wit overhemd (visnet-) over een bodybuildersborstkas. Hij begint zich in te zepen. Het keukentje biedt nauwelijks plaats aan twee personen. Zij heeft alle ruimte nodig om het eten klaar te maken. Zij maakt hem dit duidelijk. Hij trekt zich van haar geschreeuw niets aan en begint zich fluitend (The Lady is a tramp) te scheren. Als hij met één wang klaar is, legt hij het scheermes op de aanrecht. Hij verdwijnt uit het gezicht en komt even later terug met twee drumsticks. De radio of grammofoon speelt nu een modern, instrumentaal jazznummer. John Coltrane met het Miles Davis quintet? Ik ken het stuk, de titel wil me niet te binnen schieten. Het is een nummer in medium-tempo. Hij slaat mee op de aanrecht en een vergiet. Wonderlijk goed in de maat.
Nu zijn ze alle twee weg uit de keuken. Het licht is nog aan. De muziek wordt afgezet.
Ik open beide ramen zo ver mogelijk naar binnen en schuif een stoel bij de vensterbank. Ik neem een boek voor me. Om de drie regels werp ik een blik op de overkant.
Wat zit ik eigenlijk te lezen?