| |
| |
| |
[Nummer 29]
| |
| |
deze aflevering werd samengesteld door
James S. Holmes
Heinz Neudecker
Rudi van Vlaenderen
| |
| |
| |
alex macalex | tone brulin
Een van de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van de jonge Alex MacAlex - althans de meest beslissende - was de zeepkistrede, gehouden door een van Sir Denis' partijgangers in Hydepark. Spreker handelde eerst over de Doem van de kapitalistische Joden, het Gevaar van het Kommunisme en de Ondergang van de Verrotte Demokratie door het infiltreren van Jamaicans en andere West-Indiërs. Jammer genoeg was Alex nog te jong om andere soortgelijke redevoeringen te kennen, want hij vond het prachtig. Hij was de enige die applaudiseerde tussen een handvol toehoorders die de gillende redenaar met uitdrukkingsloze gezichten aangaapten. Alex had een poosje met andere Schotten in een kring staan zingen, maar was van ergernis weggelopen, omdat even nostalgieke leren hen overstemden. Hij had een hekel aan leren. Toen de spreker in detail over de incidenten van Notting Hill begon uit te weiden, kwam een troepje Unionisten hem met tomaten bestoken. Toen pas had hij meer aantrek dan de trompettist van het Heilsleger, want de kijkers vonden het prettig en lachten. Alex nam het op voor de orator en schreeuwde de Unionleden toe dat ze beter deden te luisteren naar een man die de dingen duidelijk voor je kon maken in plaats van verwarring te stichten. Maar iemand had een ei voor hem in reserve en die kraakte stuk op zijn voorhoofd juist tussen zijn ogen. Samen met de spreker zocht hij een onderkomen in een kleine pub, waar de man hem dankbaar de hand schudde en plechtig beloofde hem voor te stellen aan de leider, de grote Sir Denis, die van plan was de Beweging - gekraakt door de jaren van nutteloos oorlogvoeren - weer leven in te blazen. En nog eens dronken zij op het heil van de Beweging en Alex MacAlex werd tot plaatselijk leider benoemd. Er werd hem plechtig opgedragen te zorgen voor de vorming van een actiegroep. Als hij zijn best deed en zijn slagvaardigheid bewees, dan zou hij spoedig opklimmen tot streekleider en wie weet wat daar later nog op volgen kon. Thuis
gekomen zei hij geen woord, maar grinnikte triomfantelijk toen hij door de blinden van de kruidenierszaak het kale hoofd van zijn vader over de rekeningen van de dag zag buigen. Fini, gedaan, schluss met dit kleine gemors, dacht hij terwijl hij de kleine aparte kronkeltrap opklom. En op zijn zolderkamer boven zijn bed ontvouwde hij het Embleem van de Beweging en spijkerde het aan de wand. Zodra de tijd rijp was, zouden zij merken wat een enorme energische reserve zich in zijn kleine lichaam opgestapeld had, wat een accumulator zijn hoofd was (een clownshoofd dat valt niet te loochenen, maar wat een mom voor een groot denker, een politicus). Maar aan de spiegelgesprekken waar de clown zich in held omtoverde, kwam een einde, toen hij na een jaar werving niet verder kwam dan acht leden. Een getal dat nog afzakte tot drie, toen vijf van de leden om diverse redenen ontslag indienden. Eerst en vooral, omdat het hun op de vergaderingen van de Aktiegroep nooit veroorloofd was om luider te schreeuwen dan de Distriktleider zelf en ten tweede omdat de Distriktleider wel de mond vol had over het verjagen van de Jamaicans uit Londen, maar dat er nooit wat van kwam. De D.L zelf begon wel met Jamaicans van de stoep af te duwen, maar dat bezorgde hem als enig tastbaar resultaat een bloedneus. En daar bleef het bij. Een van de leden, een slager die met lede ogen de handel van een concurrent zag opbloeien, omdat de man met meer humor zaken deed, sprak van een Nationale Boycot. Maar begin maar 's te boycotten met zeven ignoramussen in het slagersbedrijf. En dan was er nog het deficiet dat ontstond doordat de judoleraar niet betaald kon worden, omdat de bijdragen het lesgeld niet konden dekken. Toen Alex MacAlex, die studiemeester van een college was, bovendien nog ontslagen werd, omdat hij geen aanzien had bij de studenten, ging hij bij Sir Denis persoonlijk te rade. Deze wees hem op een landkaart de Zuidpunt van Afrika aan, een streek van melk en honing, een van de heerlijkste
streken van de aarde, waar een handvol dapperen de westerse beschaving in stand hield. Ga daar heen, zei Sir Denis, vorm er een nieuwe aktiegroep, maar noem het anders, en verspreid er mijn dagblad dat nu een weekblad is geworden, en dat weldra terwille van typografische moeilijkheden
| |
| |
een maandblad zal zijn. Studeer de taal, wat niet moeilijk is voor een Schot van jouw kaliber en ik zal er voor zorgen dat je leraar wordt in de Engelse taal. Een van de ministers daar is mijn boezemvriend. Je bent Calvinist, dat is dus dik in orde. Zo sprak hij en zo was het. De boezemvriend liet bericht en Alex pakte zijn koffers en verliet zijn brave ouders die zoveel hoop op hem hadden gesteld terwille van hogere idealen. Alex MacAlex, hij was het. De jongeman waar de roddelkranten het over hadden. De enige die zijn opwachting ging maken toen Sir Denis op Jan Smuts arriveerde. Zelfs de boezemvriend was er niet. Het was de leraar Engels die afgesteld werd omdat hij verzuimd had zijn directeur van een veertiendaagse afwezigheid op de hoogte te brengen. Hij was de lilliput die in de voetstappen van de engelse fascist sprong, het doghondje dat op de stoep bleef zitten als zijn meester een bezoek bracht aan de Central Mining (Incognito voor private business). Kortom, het mannetje waar zelfs Sir Denis zich voor begon te schamen, zodat hij hem op speciale zending stuurde naar Windhoek, ergens in Zuidwest, om van hem verlost te zijn. En voor zijn vertrek naar het land van de Herero, had Alex MacAlex nog een kort gesprek met zijn collega Daal, de belgische leraar Frans, een emigrant: ‘Ik had het je allemaal wel kunnen voorspellen’, zei die. ‘Wat?’, vroeg Alex MacAlex.
| |
De Minister
Zwijgend zitten ze tegenover elkaar. Onhandig. Geen van beiden wil het eerst aan het woord komen. De minister heeft zijn zetel zo gekozen, dat hij met de rug naar het licht zit, het aangezicht donker als asse. Een enorme schaduw van slijk die boven de tafel oprijst. Hij is plat, als uit karton geknipt, denkt Daal. Of eerder een effen plaat brons met gestolde korst aan de zijkant. Je hebt zin om er met je kneukels op te kloppen hoe het klinkt.
‘Wel,’ zegt de schaduw wantrouwend, en het klinkt inderdaad als het geluid van een zinken plaat die donder nabootst. Om echt en waarachtig te donderen was er teveel onzekerheid. Eerder een overwonnen onweer. De ander, tegen het licht knipogend, zoekt zenuwachtig naar iets in zijn notitieboekje.
Het is voor beiden een bekend tafereel. Gebaren en mimiek dreigen stereotiep te worden. De herhaling van dit gebeuren doet elk besef van tijd verliezen. Daal weet dat de minister zijn tegenlichtpositie te baat neemt. Geen enkele emotie, geen enkel verlangen wordt verraden.
‘Ik vraag je in ruil slechts één dienst: verplaatst worden.’
‘Waar wil je heen?’
‘Naar Johannesburg.’
‘Is dat alles?’
‘Dat is alles.’
‘Goed, schrijf me al de details op een briefje en stuur het me. Ik zal je zeggen voor welk college je applikatie in aanmerking komt. Denk er aan dat de barema's vastgesteld werden. Je salaris zal niet verhoogd worden.’
‘Het is mij niet om het geld te doen.’
‘Goed,’ zegt de schaduw en grijpt naar zijn hoed. ‘Tot ziens.’
‘Wacht nog even,’ zegt Daal, ‘je moet niet op de vlucht slaan voor me. Je bent altijd zo haastig.’
De minister gaat weer zitten. Een sprankel hoop. Bijna niet te bespeuren.
‘Je kan vragen wat je wil. Je weet dat ik je zal helpen. Maar ik heb weinig tijd.’
‘Dat weet ik,’ glimlacht Daal, ‘maar dat je zo'n hazehart hebt.’
Een beweging van protest. Vlug gaat Daal verder:
‘Heb ik je ooit iets onmogelijks gevraagd? Heb ik ooit chantage gepleegd?’
| |
| |
Een lange stilte aan beide kanten. Het loeren van dieren. Afwachten wie het eerst zal toespringen en de tanden in de nek van de ander zetten. Maar de positie blijft gelijk in de strijd als de ander de uitdaging opneemt: ‘In zekere zin doe je dat wel’. En met een vlugge rechtzetting: ‘Niet dat je ooit misbruik gemaakt hebt. Maar je weet ook dat het fataal voor me zou worden als deze foto ooit in handen van de Engelse pers komt.’ Haastig: ‘Niet dat ik je wantrouw, maar een onhandigheid volstaat.’
Nu lacht Daal hem openlijk in zijn gezicht uit, maar daar stoort de minister zich niet aan, hij gaat gewoon verder: ‘Je moet begrijpen dat het steeds moeilijker voor me wordt om je te helpen. Ik ben altijd bereid iets voor je te doen, maar de autoriteiten van je land blijven je uitlevering eisen. Wij loochenen dat je hier bent, maar ze hebben het achterhaald. Het enige dat ik van je zou eisen is dat je stil blijft; in je eigen belang. Verder heb ik het druk in deze periode. Het parlement...’
‘Als ik je vraag om even te blijven, dan is het alleen maar om als man tot man met je te praten. Drink je koffie.’
‘We zullen dit gesprek moeten uitstellen.’ Maar hij blijft en drinkt zijn koffie.
‘Kom,’ bijt Daal, ‘je vergeet dat je me niet op die manier weg kan sturen. Vijftien jaar geleden had ik ook een funktie als de jouwe. Ik ben een oud-kollega. Er bestaat heus niet zoveel verschil tussen wat jij doet en wat ik deed voor de duitse Nazi's.’
Hij drukte opzettelijk op ‘duitse’ en dat was natuurlijk gemeen. ‘Bekijk me en besef hoe vergankelijk alles is.’
Weer volgt er een zwijgen. Gaat de ander repliceren? Het klinkt eerder moe en droef: ‘Er is weinig persoonlijke glorie te halen uit mijn job. In deze hele constellatie...’
Hij stokt. ‘Er is nog weinig individuele trots verbonden aan een positie als uitvoerend ambtenaar. Wij zijn geen helden, ook al maken wij geschiedenis. Wij zijn bureaukraten geworden. Maar ook als administrateurs malen wij aan de grote machine van onze kollektieve plicht.’
Hij lijkt nu ineens oud en gekrompen. Ergens door de tijdsomstandigheden geslagen. Misschien wel een teken dat hij opgehouden heeft te vechten tegen die kleine ingevreten onzekerheid van de nationalist. Dit geknaag dat hen op de aangeklaagdenbank van het wereldtoneel zo hooghartig rechtop hield, met stalen ruggegraat en ijsvervroren ogen.
Even glijden de spoken van Neurenberg tussen de twee mannen door, met een zucht van neem-me-niet-kwalijk-mag-ik-even-passeren? Zij die tot besef kwamen en zich misleid voelden, maar de gevolgen van hun daden droegen. Zij die zich misleid voelden en de schuld op de anderen wierpen. Zij die huilden en om medelijden smeekten. Als in een kille tocht gleden zij even door het restaurant.
‘Heb je Sir Denis ontmoet?’, vraagt Daal en deze vraag onthult het eigenlijke doel van het gesprek. Dat weet de ander nu.
‘Ja.’
‘Jammer dat ik niet wist dat hij zou komen. Toen ik het in de Rand Daily Mail las was het al te laat. Wat kwam hij doen?’
‘Hij is hier voor zaken. Niet voor politiek. Hij doet wel veel voor ons, maar zijn partij heeft in Engeland nooit kans op succes gehad. We steunen trouwens zijn poging om zijn weekblad hier te verkopen, niet.’
‘Hij is een opschepper, dat heb ik destijds in het hoofdkwartier van Kraft durch Freude onmiddellijk gemerkt.’
‘Ik kan je gerust stellen. Wij waren alle drie opgeblazen vechthanen,’ zegt de regeringsman, ‘maar jij bent mislukt en Denis is mislukt. Het enige wat jullie oprecht wensen is op zekere dag hetzelfde van mij te kunnen zeggen.’
‘Dat kan ik je nu al garanderen,’ zegt Daal bits. ‘Jullie lopen met trappelvoeten over de simpelheid van de Bantoe. Met de snelheid van twee veroordelingen om de vijf
| |
| |
minuten op het magistraatshof. Ik heb acht jaar tijd gehad om over recht en onrecht te denken. De Belgische regering heeft me niet de kans gegeven om nieuwe vrienden te maken. Ik moet het met de ouwe stellen. Maar opbeurend is het niet.’
‘Ik neem jouw woorden voor wat ze waard zijn,’ antwoordt de minister en maakt wrevelig aanstalten om weg te gaan. ‘Ondergravers hebben we in dit land genoeg. Ik hoop dat je deze domheden niet uitbazuint. Ik besef, beter dan wie ook, dat we met de rug tegen de muur gedrukt worden. Maar tussen dan en nu ligt nog een eeuwigheid.’
‘Misreken je niet met eeuwigheden,’ zegt Daal en reikt de minister een envelop over, die deze met een zucht van verlichting grijpt. Hij blijft roerloos rechtopstaan, terwijl Daal hem voorbijgaat en de deur van de eetgelegenheid achter hem laat dichtvallen. Hij loopt jonger dan ooit in de richting van het Jan van Riebeeckmonument, terwijl hij weet dat de minister nu foto na foto in snippers scheurt. Ook de allerlaatste, die waar drie opgeschoten jongens naast de Führer poseren. Hitler iets in de richting van de toekomstige minister gedraaid en met de beschermende hand lichtjes zijn schouder rakend.
| |
Pickled Fish
Het artikel ‘Confessions of a Ducktail’, in het Afrikaans ‘Ek was 'n Eendstert’, dat eerst verscheen in The Star en daarna in andere Afrikaanse bladen, was met foto's geïllustreerd. Onder de zwarte vlek die het gelaat van de Eendstert onherkenbaar maakte, scholen de trekken van Pickled Fish. Voor wat hij in dit artikel aan het publiek openbaarde, kreeg hij vijf pond. Moest in die periode een van de betrokken ‘gangs’ hem in handen hebben gekregen, dan zou hij een kruis over zijn toekomst hebben kunnen maken. Een toekomst die nu opeens niet zo ongunstig lag als hij eerst dacht.
In het begin kon je de straten van Johannesburg niet uiteenhouden. Ook de mensen bewogen zich in een eentonige brei. Een brei die uiteen liep op de kruisuren. Doch zonder pittoreske als je eenmaal over de toevallige aanwezigheid van de onwennige plattelandskaffer heen was. Een ongewenste pittoreske trouwens die haast maakte niet te lang in het gezicht te lopen. Hij kwam van Germiston. Zijn ouwe was gestorven en de familie was na zijn dood uiteengegaan. Pickled Fish moest met een oom mee, maar hij wou niet onder voogdij staan en was weggereden met een vrachtvoerder. De eerste dag al werd hij door een jonge bedelaar aangeklampt, voor een tikkie; raakte slaags en maakte op die manier kennis met Quiz, de wonderknaap die voor Springbokradio de hoofdprijs wegkaapte door het oplossen van raadsels. Quiz was het brein van de bende. Dan had je Blikkie, die altijd een blikjesopener in de hand hield als wapen. Ze behoorden tot de groep van Commissionar Street die op dit tijdstip geen vaste pleisterplaats meer had, omdat de politie de groep van Bree Street had gearresteerd, nadat die de taximeters hadden kromgewrongen. De gang van Commissionar Street voelde zich beloerd. Dan had je nog de Noor. Dakloos. Slotenspecialist. Noch Engels, noch Afrikaans. Een wereldprodukt van de grote industriesteden. Als je dacht dat hij de hele dag niets anders deed dan met de handen in de zakken naar de voorbijgangers staren, dan had je het mis. Hij was watching. De cliëntèle van de Italiaanse cafetaria. De leveranciers van de bottlestore. Het komen en gaan. Het was de Noor die hem eerst op sleeptouw nam. En dat was het wat Pickled Fish daarna ook de hele tijd deed. Watching.
's Avonds resideren ze in Braamfontein, waar de kaffers groepjes vormen. Ze bewogen zich in de richting van Zoolake, waarschijnlijk om er te dobbelen of te dansen. Maar halverwege Cotsestraat bleven ze onder invloed van eigen spel in extase ter plaatse draaien. Schotelwassers in blauw laken uniform. Witte korte slobberbroeken met rode
| |
| |
band. Zelfgesneden sandalen uit autobanden. Ze strekten de benen. De kleine Nongogo's, de sixpencehoeren volgden in het ritme van de kwela. Mijnwerkers op avondwandeling schudden het onderlijf en draaiden een bruine penis van inpakpapier die ze in de richting van het achterste van hun maats bewogen. De levenslust duurde net zo lang tot een vreemd signaal de bende opjoeg. Als er even later een politiepatrouille door de straat reed, was er geen spoor meer van de spontane vreugde te merken.
In totale onverschilligheid, gescheiden van dit hele gebeuren, vormde de Commissionargang zich op een hoek.
Op een avond was het onderwerp van diskussie een nieuwe Austin, sportmodel 1959, die drie gillende meisjes en evenveel misprijzend kijkende jongens door de straat ronkte. De wagen bleef staan voor de deur van een koffiebar en het groepje ging naar binnen. Pickled Fish klom aarzelend de straat op en bleef voor Montpamasse staan treuzelen. De wagen glom als een verleidelijk pronkstuk.
‘Ik kan je gedachten lezen,’ zei opeens een man op het terras, ‘je wacht op een kans om zo'n wagen te stelen.’
‘Ja,’ zei Pickled Fish met de dapperheid van een filmheld.
‘Als je mijn bodyguard wordt, dan hoeft het niet. Dan kun je in mijn wagen rijden,’ zei de man.
‘O.K.’, zei Pickled Fish, die er niets bij te verliezen had. En inderdaad, vóór het weekend had hij een vergunning op zak en reed hij de man door de stad. Door het gebied van de mijnen, door de velden ten noorden van de stad. Het waren ongewone bezoeken, soms heel vroeg voor de normale werkuren, soms heel laat in de nacht. Soms in villawijken, maar ook bij kaffers en koelies, en dat was het vreemdst van al. Vreemd, dacht Pickled Fish, dat die man mij een kamer geeft met een ijzeren bed. Ik moet mij maar niets afvragen. Het kan me niks verdommen.
Na de eerste week werd het een routine. Rondrijden en wachten en inmiddels naar de benen van de kantoormeisjes kijken. Jongens, wat 'n mooie girls zijn dat in Joburg. En het zijn ook de beste stekers. Als ik al de verpleegsters die ik gehad heb, samentel, dan heb ik het hele hospitaal aaneengenaaid, dacht hij trots. Wat een snoer zou dat niet zijn. Het gemak dat zo'n wagen je in dat opzicht biedt, is onbetaalbaar. Op onbewaakte ogenblikken kon hij nu immers ook door Cotzestraat rijden, zoals die praalhansen en met een gevoel van almacht een achttal van zijn rakkers opladen. En de eerste keer al bracht hij Shirley naar zijn kamer; de meid die de reputatie had zo moeilijk te zijn. Maar met een car is het gemakkelijker, dat zie je wel. Ze rockten en ze rollden op de grammofoon en zij zei dat hij de beste rock 'n roller was die ze kende. Ja, en ook de beste fucker, zei hij en hij wierp haar op het bed en trok haar benen open en draaide het licht uit. Wonderlijk, dacht hij, met een car gaat alles vanzelf.
Nog een met valse tanden, dacht hij met weerzin, toen hij haar kuste. En de boezem is opgevuld. En omdat ze niet bewoog onder zijn strelen, verloor hij zijn belangstelling en dacht hij aan de reservebanden van de car die hij aan een garagehouder had verkocht. Hij dacht aan het houweel waarmee hij eens de schedel van een Bantoe in tweeën had gekloven. Gelukkig kon de verdediging verzachtende omstandigheden pleiten. Hij dacht aan het touw waaraan zijn vader zich had opgeknoopt. Hij zag zijn vader in de armenbuurt van Germiston kreperen. In een krot van vier meter in het vierkant. Hij hoorde de rochel en zag de klauw die als een drenkeling naar de bijbel greep. De oude was zijn hele leven in dienst geweest van de spoorwegen. En hij was er trots op. Waarom mag joost weten. Misschien had hij de eerste spoorwagen in dit land helpen voortduwen. Misschien had hij met eigen handen al de stations gebouwd - of al de sporen gelegd, dezelfde handen die naar de bijbel grepen... En daar stond hij rechtop
| |
| |
te bed als een kapitein die zijn vaartuig door de mist naar het eiland van de spoken loodste. En hij hield een rede tot de geesten. Een rede zonder betekenis. Van voort os, boven op een wagen. De vingers aan de trekker van een geweer en boem boem boem drie rooinekken dood en boem boem twee kaffers. En de ossewagen reed door het land van wraak en maalde de lijken onder de wielen tot moes. ‘Wraak,’ schreeuwde hij nog met zijn laatste adem. Toen Pickled Fish toesprong, was hij al gestikt. Hij had zich met een touw gewurgd. Pickled Fish was er blij om, want het was zijn hele leven een boze, mokkerige man geweest, die na het werk slokkerig zijn maaltijden nam om zich even slokkerig in zijn bijbel te verdiepen. Hij moest een leger van ingebeelde vijanden hebben gehad, want je kon de verbitterde veldslagen op zijn gezicht lezen. Hij kon krom over zijn heilige boeken zitten hijgen. En als lid van de kerkraad vond hij elke zondag weer voldoende kracht voor een nieuwe week vol strijd met satan, die zich verborg in iedere man of vrouw die het Engels als huistaal had. Zijn hele leven vrat hij aan een voorraad haat, die hij op het uur van zijn dood helemaal ontlaadde. Wellicht was zijn stervensuur het mooiste ogenblik van zijn leven.
Op dat moment was Pickled Fish opzichter in Hartebeespoort op de plantage van Nomikos, maar hij was niet ‘tot’ genoeg met de zwarten. Het incident van de gekloven schedel was nog te vers in het geheugen en de waarschuwende woorden van de rechter niet minder. Hij werd dan ook ontslagen omdat hij te ‘soft’ was.
Hij had de hele tijd op zijn zij gelegen en was Shirley vergeten. Toen hij zich omdraaide om haar een tweede keer te grijpen, merkte hij dat ze weg was. Hij schonk zich toen maar een koude Castle Lager in en verdiepte zich verder in TV-funnies. Hij voelde zich goed, vond dat hij dit uitsluitend aan zichzelf te danken had en kon haast niet slapen van overmoed.
‘Luister,’ zei Pickled Fish de volgende dag, ‘luister.’ Hij liep door de kamer zoals Marlon Brando dat zou doen, worstelend met allerlei gedachten die moesten samengevat worden in een veelzeggende kern. ‘Luister... ik ben geen uil. Ik heb al lang in de gaten dat het iets te maken heeft met POLITIEK.’
De ander, zijn werkgever zat moe in een zetel en rookte een sigaar. Hij was verbaasd dat de jonge man tegen zijn gewoonte in een gesprek met hem begon. Maar Pickled Fish was overmoedig gebleven. Ergens was hij gekrenkt. Hij wou niet WACHTEN in de wagen als zijn baas met een kaffer stond te praten. Hij wou wel wachten als het om een blanke ging. Maar zodra hij wist dat het een zwarte was, dan kon hij het niet. Hij voelde zoiets als een vernedering.
‘En ik wil niets met dat politieke gedoe met kaffers te maken hebben. Zet ze voor mijn part allemaal tegen de muur!’
Zet ze voor mijn part. Allemaal. Tegen de muur.
Pickled Fish had zo ineens afstand gedaan van al zijn privileges. Hij had de sleutels van de wagen op het bed gegooid en was arrogant naar de deur gestapt. Hij wist zelf niet waarom. Maar het zat hem tot hier. Zo ineens. Maar vlugger dan hij ooit lopen kon, werd hij vastgegrepen en op het bed geduwd. Een vuurrood gezicht stond over hem gebogen. ‘Snotaap! Snotaap!’ riep de man. Hij stond gereed om te slaan en nog meer te roepen, maar hij weerhield zich. Sekonden lang durfde Pickled Fish geen vin te verroeren.
De man nam zijn sleutels, pakte zijn spullen in en verdween. Maar zo gemakkelijk ging het ook weer niet. Pickled Fish heeft zich gewroken. Hij heeft de mooie meneer met de wagen laten aanhouden. Het was inderdaad politiek. De politie bleek ingenomen met de inlichtingen van Pickled Fish. En meteen verklikte hij een paar van zijn oude kameraden, van wie hij wist dat ze ANSTEYS hadden ingebroken. Toen liet hij zich bij het politiekorps inlijven.
Later, toen geen mens meer aan zijn goede bedoelingen twijfelde, Met men hem de vrije
| |
| |
hand, toen hij op eigen initiatief een paar hoeren volgde, op één dag met drie van ze naar bed ging en ze op slag liet aanhouden. Hoewel zelf niet in gevaar, zag hij hoe kollega's aan wie hij dezelfde methode had kunnen aanprijzen, het slachtoffer werden van protestantse aanvallen, die dergelijke praktijken onwettig verklaarden. Het maakte ophef in kerkelijke kringen, zowel als in het parlement, waar een liberaal M.P. de zaak onthulde.
Doch Pickled Fish, door zijn oversten altijd aan alle kritiek onttrokken, voelde zich trots en een beschermer van de natie. Hij had ook meer en meer het beeld van zijn stervende vader voor ogen en hij wist dat hij de strijd van de oude man, die een strijd van geslachten was, had voortgezet. Zijn oversten waardeerden meer en meer zijn vindingrijkheid en een net van spionnen fungeerde in de townships van Malvern tot Newlands. In minder dan twee maanden had hij de shebeens, de verboden drankhuizen, op steekkaarten gebracht. En als hij vernam dat een van zijn kollega's zijn eigen vrouw voor de rechter had gesleept, omdat ze met de boy in bed betrapt was, werd hij jaloers en haast ziek omdat een soortgelijke kans hem tot op heden niet gegund was.
| |
Spikes Lumisumi
De stad heeft altijd een vreemde aantrekkingskracht op hem gehad. De stad, voortbrengster van zonderlinge machines. Het was een mysterie. AI de nieuwigheden van de lokasie kwamen van haar. In de stad gebeurden de meest eigenaardige dingen. Heel vroeg in de morgen daalden de mannen en vrouwen uit Lady Selborn af naar de bushalte en verdwenen in groene autobussen om slechts bij het vallen van de avond met dezelfde bussen naar huis te komen. Spikes wist dat ze gingen werken, zoals zijn ma. Maar iedere keer als hij vragen stelde over het werk in de stad, werd er ontwijkend geantwoord. Er hing iets geheimzinnigs over dat werk. Iets dat allen opeens onwillig stemde als je er over sprak. Het was alsof de mannen en vrouwen van Lady Selborn twee verschillende levens leidden. Amper thuis schudden zij, met het verwisselen van kleren, het oneigen stadsleven van zich af en wilden er zelfs niet meer over horen praten. Na zessen begonnen zij zichzelf te worden. Dan werden het soezelen en dommelen van de grijsaards en de kreten van de stoeiende kinderen die de middag overheersten, overstemd door de krachtige stappen van de mannen die naar huis kwamen, en het geredetwist van de jonge vrouwen die hen begeleidden en die soms heftig met de regenschermen in de lucht zwaaiden. Na zessen kwam de lokasie tot leven. Spikes die tot zijn tiende jaar niet verder kwam dan de zandweg van de katholieke missie, verlangde er zo erg naar om de stad te zien dat hij tot weglopen bereid was. Maar de schrikwekkende verhalen van de toverdokter weerhielden hem. Niet alleen in de bergen huisden geesten van het verderf in de gedaanten van roofdieren, maar ook in de huizen van de blanken. Niet in de missies, daar kon je komen, want de paters kon je eigenlijk niet als witte mensen beschouwen. Tenminste, Spikes dacht nooit aan hen als aan witte mensen. Zij waren heiligen zonder kleur, die altijd precies wisten wat je dacht. Soms kon je er zeker van zijn dat ze meer wisten dan de toverdokter. Pas toen
de schoenmakerij gesloten werd omdat zijn vader ziek was geworden en geopereerd moest worden in het hospitaal van de missie, nam zijn moeder hem mee naar de stad. Daar was het wonder zo groot dat hij het niet van de eerste keer kon omvatten. Hij mocht de hele tijd in een tuin spelen. De blanke dame voor wie ma allerhande huiswerk deed, was vriendelijk voor hem. Ze bracht zelfs koekjes en limonade. Hij hoorde ma al eens een grapje met haar maken en ze lachten beiden. Maar toch was het niet dezelfde lach als thuis. Vreemd, dat het blanke jongetje van zijn leeftijd altijd binnen geroepen werd, juist als ze van plan waren het een of ander spelletje te beginnen. Ook vond hij het niet rechtvaardig dat zijn moeder hem sloeg toen hij de speelgoedauto van het
| |
| |
andere jongetje wou proberen. Na de eerste dag al wist hij dat hij zich aan bepaalde regels zou moeten onderwerpen. En toen hij de volgende dag met zijn moeder om boodschappen ging, waren het niet zozeer de glanzende uitstalramen die hem imponeerden, maar wel het feit dat hij zoveel buren herkende. Meestal droegen ze andere kleren, zodat ze niet meer waren wie ze waren. Sommigen leken zo potsierlijk dat Spikes er om moest lachen. Een paar leken zelfs beschaamd, alsof ze betrapt werden. Ze zaten in hun gek pakje achter een hotel op vuilnisbakken hun middagbrood op te eten. Thuis leken ze zo waardig en durfde hij ze amper aanspreken, maar hier waren zij het eerder die beschroomd keken, vooral als er een blanke tot hem sprak. Ze waren komisch. Een andere keer toen zijn moeder hem een ijsroom kocht en toen hij die koekhoorn wou uitlekken op een van die leuke draaistoeltjes aan de toonbank, gaf zijn moeder hem een draai om zijn oren en beiden gingen ze neerhurken op het voetpad. Iedereen vond het heel gewoon. Het was ook plezieriger, want je kon op die manier de auto's van dichtbij bekijken. Voor de week om was, wist hij al aardig wat meer. In het postkantoor zijn zwarte postzegels voor zwarte mensen. In de stations zijn zwarte treinen voor zwarte mensen. Je mag niet zitten op de banken in de parken, als het er niet op geschreven Staat en je mag niet pipi doen waar de witmensen pipi doen.
Later toen hij opgroeide, vond Spikes het niet alleen onrechtvaardig dat het toeval hem een zwarte huid gegeven had, maar ook onbillijk dat het lot katholieken van zijn familie gemaakt had. Want om de een of andere reden moest je het nooit uitbazuinen dat je katholiek was. Al werd je doorgaans scheef bekeken, toch had het zijn goede kant. En die goede kant was, dat broeder Johan zich over Spikes ontfermde. Broeder Johan kwam met pa praten en zei dat zijn jongste zoon begaafd was. Pa's borst zwol van fierheid en had hij toen de gelegenheid gehad, hij zou dadelijk opgestaan zijn en naar de kerk gelopen om te biechten. Jammer dat er geen geld was om hem te laten studeren. Dat is geen bezwaar, zei broeder Johan die op alles raad wist, ik heb een beurs voor hem. En in die tijd klonk het alsof de broeder ergens een beurs met geldstukken verborgen had, ergens onder een zware steen en dat hij die op gevaar van zijn leven moest opgraven.
Hoe het ook zij, twaalf jaar later behaalde Lumisumi-zoon zijn doktersdiploma. Zie je, katholiek zijn heeft soms voordelen.
Op Fort Hare was Spikes' rechtvaardigheidszin ontwaakt en een groeiend zelfbewustzijn dreef hem onweerstaanbaar naar het lidmaatschap van het Nationaal Congres. Hij was moeilijk te verzoenen met de gedachte dat hij enkel zwarte patiënten mocht verzorgen. Hij huwde en bouwde zich een kleine praktijk op in Pretoria, assisteerde in het Barangwanath hospitaal en in het Fort, de centrale gevangenis.
Het was daar dat hij de eerste Symptomen van tyfus ontdekte en er een haastig rapport over indiende bij de blanke hoofddokter die het manifest negeerde. Die dacht dat het weer eens een nutteloze kritiek was op het regime. Maar een paar dagen later was de Goudstad in paniek. De gevangenis werd hermetisch gesloten. Niemand mocht in of uit. De kranten hadden zich van het schandaal meester gemaakt. Er waren zes doden in het Fort en er werden drie gevallen van tyfus in de townships gesignaleerd. De kiemen hadden hun weg naar de buitenwereld gevonden. Straks zullen de bedienden de kiemen overdragen naar de door god gezegende woonwijken van de blanken. De kranten spraken van onvoldoende sanitaire maatregelen in het Fort, van het totaal gebrek aan toiletten, de propvolle cellen en de spuwbakken waar etensresten werden gezocht. De jonge Dr. Lumisumi werd ontslagen, omdat men zijn lidmaatschap van het African National Congres ontdekt had en vermoedde dat hij inlichtingen had doorgestuurd naar de Golden City Post en andere Engelstalige kranten. Er werd veel gesproken over
| |
| |
de noodzaak van de oprichting van een ‘Duivelseiland’ in de buurt van Kaapstad: Robbeneiland.
Het was op de bibliotheek van de Amerikaanse Ambassade dat Spikes kennis maakte met Pamela Horewitz, die hem een tijdelijke job bezorgde in het filmdepartement van de bibliotheek. De bibliotheek van de U.S. Embassy was de enige niet-gesegregeerde plaats in Joburg. De besmetting werd met alle middelen bestreden tot het gevaar geweken was. Omdat er een tekort was aan bekwame krachten, bood men Spikes een nieuwe job aan, maar die weigerde hij. Het lot had hem een andere koers doen inslaan. Hij vond een milieu dat zijn geest scherpte en hij ging zich politiek nauwgezetter oriënteren. Pamela Horewitz hielp hem.
In haar flat schreef hij het eerste gedeelte van een roman. Toen werden ze beiden gearresteerd door een sergeant, een zekere Fish, die zei dat de overburen al meer dan drie weken een kijker hadden opgesteld, die de living van Pamela in het vizier had. Ze werden beschuldigd van inbreuk op de Immorality Act. De sergeant had twee getuigen van het feit dat ze samen in een bed gelegen hadden. De halve roman gold ook als bewijsstuk van zedenschennis en kommunisme. Het katholieke verleden van Spikes was bezwarend, maar dat werd niet gezegd. Dat Pamela Horewitz een Amerikaanse Jodin was, gold eveneens als bezwarende omstandigheid, maar dat werd evenmin uitgesproken. The Jewish Cronicle trok van leer tegen de apartheid, zodra het vonnis - een jaar hechtenis - bekend was. De Engelse bladen leverden stof voor een liefdesroman met prikkelende details. De inlandse pers, die van de zwarte Afrikaan, publiceerde het destijds genegeerde gevangenisrapport van Spikes. Te noteren viel het optimisme van de artikelen in de Boerenkranten die het alleen maar hadden over de vlijt en de onkreukbaarheid van het speurderskorps. Terloops werd een lijst bevorderingen bekend gemaakt. Bovenaan trof men de naam Fish aan.
|
|