Gard Sivik. Jaargang 6
(1962)– [tijdschrift] Gard Sivik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
you are a lucky boy!
| |
[pagina 60]
| |
bij hem thuis uitgenodigd. Ik ging op een zondag. Ja, als je in een jongenstehuis zit, ben je o zo blij wanneer je ergens naar toe kan gaan. Dat je echt uitgenodigd wordt. Zonder me van kwaad bewust te zijn ben ik er naar toe gegaan. Maar ja, op een gegeven moment toen heeft die man, ja hoe kan ik dat nou precies zeggen - we zaten te praten met mekaar, hij begon over meisjes te praten enso. Hij had een heleboel van die blaadjes met naakte figuren, maar ja, het zei me niets. Ik had al meer van die blaadjes gezien. Om nu te zeggen: ik vind dat iets fantastisch ofso, iets bijzonders, beslist niet. Toen vroeg hij me of ik wel eens met een meisje wat gedaan had. Nou, ik wist van die dingen allemaal niets. Toen vroeg hij of ik wel eens mijn eigen bevredigd had. Nou, dat had ik wel eens gedaan natuurlijk, maar ik was te verlegen om precies te zeggen van: ja, ik heb het wel eens gedaan. Dus ging ik er om zitten liegen. Ik zei: nou nee, ik heb het nog nooit gedaan. Hij zei: nee? Toen hield ik mijn eigen voor de domme en ik zei: ik zou niet eens weten hoe ik het moest doen, zei ik. Nou, en dat schijnt voor hem dus een doorslag te geven om dan plotseling door te gaan. Toen vroeg hij: moet ik het dan eventjes bij je doen? Ik zei: nou, dat is zo gek, hoe kan dat nou, je bent toch geen meisje? Hij zei: dat geeft toch niet, dat kan toch ook lekker zijn? Enfin, ik reageerde er verder niet meer op, maar ja, hij speculeerde er nog sterker op. Hij ging extra heel dicht bij me zitten en sloeg zijn armen om mijn schouders en zat maar met zijn handen aan mijn dijen enso. Ik werd eigenlijk ergens al benauwd, maar ja, toch vond ik het wel avontuurlijk om zoiets mee te maken. Op een gegeven moment zat hij aan mijn gevalletje. Ik zei: blijf er nou maar van af, het wordt toch niets. Hij zei: dat geeft toch niet, kom, dan zullen we het eventjes lekker maken. Hij begon zich meteen helemaal spiernakend uit te kleden. Hij zei: trek jij je kleren ook maar uit. Ik vroeg: ja, maar wat moet ik nou doen? Ik was verlegen. Nog nooit had iemand anders mijn schaamdeel gezien. Hij pakte me beet, maakte mijn overhemd los, hij kleedde mij uit, dat scheen hij lekker te vinden. Nou ja, ik vond het later natuurlijk ook wel lekker toen hij bezig was... Goed, hij is dus de man geweest die mij ingeleid heeft in de wereld van de homosexuelen. Ik ben later nog wel een paar keer bij hem geweest. Hij heeft mij hier in Rotterdam o.a. in de Cosmo gebracht en in de Canterbury. Voordien had ik het nog nooit gedaan. Ik ben er vrij laat mee begonnen. Meestal gaat het zo: als je werkelijk echt homosexueel bent, dan komt het in de meeste gevallen voor dat ze al reeds met hun veertiende jaar zijn begonnen. Dat is wel de gemiddelde leeftijdsgrens, zo veertien vijftien jaar, dat ze dan al wat met mekaar hebben. Maar voor mij, ja, onze opvoeding in Indië, dat ligt heel anders, daar zijn ze veel strakker. I: Zijn kleurlingen juist niet veel eerder geslachtsrijp? B: Ja, de echten, de normalen. I: Ligt dat voor homosexuelen dan niet net zo? B: Nou, ik kreeg de kans er nooit toe. Want je kunt wel nagaan, als je in Indië bent en je bent Europeaan, dan hou je bijvoorbeeld een heleboel bedienden er op na enso. Ik had bijvoorbeeld een eigen kinderjuffrouw. Tot mijn zestiende jaar had ik nog altijd een oude vrouw die perse voor mij zorgde. Ik had natuurlijk wel vrienden in Indië, maar ja, die waren niet zo. Die kwamen nooit op het idee om plotseling te zeggen van: kom, zullen wij eens een keertje vreemd doen? Dat gebeurde gewoonweg niet. Meestal wanneer je een indische jongen treft, komt het in de meeste gevallen voor dat ze er niet eens van houden om vuil te te praten. Dat vinden ze heel vreemd om smerige taal uit te kramen. I: Heb je ook heterosexueel kontakt gehad? B: De eerste keer dat ik met een meisje naar bed ging, toen was ik 19. Maar voordien had ik wel eens zo'n beetje ver- | |
[pagina 61]
| |
kering hier en daar. Ik was er zelf nog niet volkomen bewust van dat ik homosexueel was. Ik wist intussen heel goed dat een jongen voorbestemd was voor een meisje en daarom zocht ik voordien ook meisjes. Maar toen ik wat ouder werd, en er over gelezen had, verhalen er over gehoord, mij een heleboel dingen over het homosexualisme verteld waren, toen kreeg ik natuurlijk wel een beter inzicht in alles en toen gaf ik mij er ook 100 procent aan over. Toen wist ik dat ik homosexueel was. Aan de hand van voorlichting, lectuur en verhalen kreeg ik deze mening. Toen wist ik het. Maar voordien niet. Dus toen ging ik met meisjes uit. In het jongenstehuis hier in Rotterdam bijvoorbeeld, gaven ze vaak dansavondjes, waar ik altijd present was. Ik had altijd een meisje bij me. I: En beviel je dat? Of had je ergens het gevoel: nee, het is toch niet wat ik zoek. B: Nou, bevallen niet. Als ik met een meisje naar bed was geweest, zei het me niets. Totaal niets. Dat liefdesspel bijvoorbeeld, wat ís dat nu? Je voelt alleen maar vlees. Allemaal even zacht enso. Nee, ik heb er beslist mijn bevrediging nooit bij gevonden. Ik maakte natuurlijk wel eens geintjes, bijvoorbeeld van: zo, kijk eens wat een lekker stuk! Maar dat zei ik zo maar... I: Maar je had toen nog geen vergelijkingsmateriaal. B: Nee, had ik ook niet. Maar ik zeg dit alles achteraf, naar aanleiding dus van latere ondervindingen. Ik heb pas later het één met het ander vergeleken. Ik kan mij heel goed voorstellen dat als je dus twee kerels hebt, nietwaar, die van nature - al ben je homosexueel, daar trek ik hier een heel lange lijn onder - normaal zijn - die zijn voorbestemd voor een vrouw. Dus in het liefdesspel - als ik sexueel kontakt heb met een man, dan beschouw ik hèm als een meisje, wat hij in wezen niet is. En die man die doet precies hetzelfde: die beschouwt mij als een meisje. Wat krijg je dus? Een dubbel liefdesspel. Je kunt je voorstellen dat dat veel wilder gaat dan wanneer je dat met een vrouw doet. Ik weet natuurlijk niet of je, als je normaal bent en dit natuurlijk nog nooit hebt ondergaan, zo'n aktief liefdesspel... ja, ik kan het moeilijk uitleggen... wacht even: als ik nou bijvoorbeeld een meisje zou vinden. Laten we aannemen dat ik nu naar buiten zou gaan en een meisje ontmoeten en ik zou haar vragen of ze zin heeft om eens een keertje met mij naar bed te gaan en ze zou zeggen: da's goed, en ik zou dan met haar naar bed gaan, dan zou ik mezelf ergens toch reserveren. Ik zou het anders doen. Misschien, als je normaal bent, dan pak je dat meisje beet en je begint haar af te zoenen en af te likken desnoods of wat je allemaal met die vrouw doet. Maar als ík het zou doen, dan doe ik het alleen hoofdzakelijk om zaad te lozen, om het zo maar eens uit te drukken. En verder houdt het er dan mee op. Maar als ik het liefdesspel met een aardige jongen bedrijf, kan ik er soms een hele nacht mee bezig zijn. I: Maar er zijn toch wel degelijk passieve homosexuelen, die dus de rol van de vrouw spelen? B: Inderdaad. En deze passieve homosexuelen tref je meestal aan bij getrouwde mannen, die in feite ook beslist geen bi-sexueel zijn maar die het wel eens een keertje leuk vinden om een avontuurtje te hebben met een homosexueel; èn bij bi-sexuelen. Als je voor 100% homosexueel bent, goed, er zijn er misschien een paar tussen die passief zijn; die met mij bijvoorbeeld, als ze bezig zijn, passief zijn en bij anderen weer aktief. Het ligt er maar aan hoe ze er zelf voor staan. Ik persoonlijk, als ik bezig ben, ik kan gerust zeggen dat ik dan aktief bezig ben; ik ben beslist niet passief. Maar als ik op een gegeven moment een leuke jongen zie en ik kom tot de konklusie dat hij zijn tanden nooit gepoetst heeft - van te voren zie je dat niet; dat krijg je later pas allemaal te zien- of hij heeft zijn schaamdeel niet gewassen, ja dan ben ik óók passief. Maar waaróm ben ik dan passief? Omdat ik het vies vind! Maar echt voor de volle | |
[pagina 62]
| |
die deze handenarbeid verstrekt. Wat deelt deze tentoonstelling mee? Meer dan ik kan achterhalen en hier kan samenvatten. In de eerste plaats: een voorbijgaan aan de uitgangspunten van ‘de’ kunstenaar, de zoeker naar de allerindividueelste expressie, de individualist die ‘kunst’ wil maken en nalaten aan het nageslacht. Het is niet de kunst die dicteert in dit werk, maar de werkelijkheid. Niet instincten, maar ideeën. Het credo zou ‘more matter - less art’ kunnen zijn, om met Gertrude Stein te spreken. Dan is er de humor, als een vruchtbaar gif tegen de zwaarwichtigheid, de status-zoekerij die van de meeste museummuren druipen. Een injektie tegen de overwaardenring van het tragische, die zweepslag van het interessante-om-het-interessante die sinds de Romantiek in West-Europa de ‘kunst’ beheerst. Het is niet de zwarte humor van de dadaïsten, het is een witte humor, geboren uit werkelijkheidszin. ‘Een broek is after all belangrijker dan het plechtige gevoel dat wij situeren in de hogere regionen van een gothische kathedraal’, schreef dadaïst Richard Huelsenbeck al in 1920, en hij opende daarmee de ogen voor wat sedert de Renaissance in de beeldende kunst dreigt te verschrompelen: de poëzie van het gewone, die schuilt in de bouten van Armando, de postzegels van Henderikse. Zoals niets, komt ook deze tentoonstelling, die demonstreert wat een aantal mensen, verspreid over Europa, aan het werk zette, niet uit de lucht vallen. Kritici, die het kijken nog niet helemaal verleerd hebben, kunnen voor citaten terecht bij b.v. Mondriaan, die ondanks zijn nu wat padvinderachtige utopisme, meer in de gaten had dan de meesten van zijn tijdgenoten en latere broeders-in-de-kunst. Ik citeer willekeurig: ‘Wij kunnen aan de tragische onderdrukking ontkomen door een heldere visie van de werkelijkheid, die bestaat, maar die gesluierd is. Al kunnen wij onszelf niet bevrijden, wij kunnen onze visie bevrijden.’ (...) ‘Eens komt er een tijd, dat we alle kunsten, zoals we die nu kennen, kunnen missen; dan is de schoonheid gerijpt in het tastbare reële. De mensheid zal er niets bij verliezen.’ Als deze expositie iets duidelijk maakt, dan is het, dat er aan gewerkt wordt om die tijd dichterbij te halen. De tabula rasa, gesymboliseerd in het wit-boek van Herman de Vries, wacht om beschreven te worden. H.S.Ga naar eind* | |
brita bakemaGa naar eind*Wanneer u een tas of een koffer gaat kopen en niet op een paar tientjes hoeft te kijken, geeft u de voorkeur aan leer boven plastic, fiber of een ander synthetisch materiaal. Wie het zich kan permitteren, neemt een parketvloer i.p.v. een synthetische vloerbedekking. Het huidige gevoel voor kwaliteit weigert zich te hechten aan nietnatuurlijke materialen, al zijn die vaak veel praktischer en voordeliger. De molen, de ploeg en het spinwiel zijn nog steeds belangrijker voor ons gevoelsleven dan de machines die hen vervangen. Hoe perfekt en nuttig de machines ook zijn, ze bieden ons nog weinig voedsel voor dromen. Waarmee gezegd wil zijn, dat de werkelijkheid sneller verandert dan ons idee van de werkelijkheid, laat staan de ‘esthetische’ beleving van de werkelijkheid. Met dit feit voor ogen, is het niet moeilijk in te zien dat iedereen die zich met kunst bezighoudt, deelneemt aan een ceremonieel. Wie zich aan dat | |
[pagina 63]
| |
ceremonieel probeert te onttrekken, kan iets maken dat ons treft door oorspronkelijkheid. Wie zich naar het ceremonieel schikt, komt tegemoet aan de menselijke behoefte aan comfort. De decoratieve kunst is daarvan een goed voorbeeld. De decoratie, die mij een bruikbare noemer lijkt voor het werk dat Brita Bakema u hier laat zien, wíl behagen en is op zijn best galant. Dat houdt geen veroordeling in, alleen een onderscheiding. Het is misschien verhelderend voor het begrijpen van ons doen en laten om te proberen het heden te zien door de ogen van een latere tijdgenoot. Een van de weinige romantici, die zich over 50 jaar nog voor onze tijd interesseren, zou zich bij een reconstructie van wat hier vanmiddag gebeurt en wat er aan voorafging, waarschijnlijk over veel verbazen dat ons vanzelfsprekend lijkt omdat het comfortabel is. Hij zou zich bijvoorbeeld kunnen afvragen: - wat bewoog de 22-jarige dochter van een bekend architect om dit spel met verf, linnen, papier en textiel te spelen? - waarom werden de resultaten ervan tentoongesteld? - waarom luisterde een handjevol mensen beleefd naar wat ene Hans Sleutelaar bij de opening te beweren had? - waarom beweerde hij dit en niet iets anders? Het vinden van de antwoorden laat ik graag aan u over. H.S. | |
wordt vervolgd | |
Peter de Baan, Aad Rot, Bessie Schadee e.v.a. / Een 10 voor de 10-ers / Nijgh en Van Ditmar / 1962.‘Een keuze uit de beste artikelen en gedichten, welke in het cursusjaar 1960-1961 in de Nederlandse Schoolpers zijn verschenen’. Het 3e deeltje in de 10-ers serie, onder redactie van bovenvermelde jongelui en verder o.a. Ad den Besten en Michel van der Plas. Het is een... oei! een uitgave van Nijgh en Van Ditmar. Nuja, het is dan ook een goed boekje. Verrekt aardig zelfs. Werkelijk een bloemlezing van niveau. Je merkt: aan onze schooljeugd gaat niets voorbij. Schrijven kan ze ook. Interessante artikelen, de beste uit het cursusjaar 1960-1961. En verhalen. De gedichten zijn ook erg interessant. Nee, een interessant boek. Een noodzakelijk boek ook. Ja, dat vooral. Fijn dat het er is. Den Besten is toch ook Den Kwaadsten niet. Fijn dat hij er (bij) is. H.V. | |
Louis Willems / Een foetus buiten de dampkring / eigen beheer / 1961De verbinding met de aarde werd verbroken, de zuurstof toevoer gestaakt, de engeltjesmaakster stierf een gruwelijke dood, de afdrijving mislukte, de vrucht viel mis, de foetus woont buiten de dampkring, Louis Willems is van Dendermonde. Ten slotte nog een hartelijk proficiat: het gebeurt niet alle dagen dat debutanten openhartig ‘in eigen beheer’ publiceren. Bravo. Bravo. R.G. | |
Jos Vandeloo / Zeng / A. Manteau N.V., 1962Hans zeurt al dagen om dat stukje over Zeng. Morgen moet het nummer naar de zetter. Het is bijna middernacht. Ik ben | |
[pagina 64]
| |
net naar L'Avventura geweest. Een stukje over Zeng, moet dat nou? Om 8 uur begon ik te lezen, streepte hier en daar een regel aan (pag. 9: waarom hoor je me niet?; pag. 29: schrijf er in een kleine letter naamloos boven); noteerde en marge: wat een pretentie! m.b.t. pag. 27 e.v. Om 9 uur hield ik op, want ik had kaartjes voor L'Avventura. Het is al over twaalven. Ik had niet naar L'Avventura moeten gaan. Ik heb geen goed woord (meer) voor Zeng. Antonioni's avontuur heeft diepe indruk op me gemaakt. Beeld voor beeld zinvol. Wat moet ik nou met zo'n bundeltje? Ik kan er geen enkele kwaliteit in ontdekken. Ik werd er geen moment bij betrokken. Geen beeld is me bijgebleven. Wat een film! Doet poëzie niet altíjd onder voor film? Onzin. Alleen de slechte. Ach, Vandeloo kan het ook niet helpen. Of wel? Vandeloo: dat is toch die jongen van De Muur? Hoe bestaat het. Ik zal 't eens herlezen. Hoe kan iemand... Laat ik 't maar niet doen. Ik heb er een goede herinnering aan. Misschien vind ik er nu geen zak meer aan. Die bundel: ik moet er toch íets over zeggen. Even formuleren. It challenges the emotion - ánd the intellect. Dat las ik in een bespreking van ‘The World of Cecil Taylor’. Het tegendeel is waar voor Vandeloo's wereldje. Beeld- en breedsprakerig. En dan het gebruik van onderkast. Is al lang en breed out. Weet Vandeloo veel. Tijdelijke tic, voor hem het toppunt van moderniteit. In Zeng even a-funktioneel als herhaling, monotonie en expliciteit. Daar komt grotere zeggingskracht, grotere inzet en bewogenheid - maar waarom die zware woorden: gewoon groter talent voor kijken. ‘Howl’ is voor mij echt niet het laatste woord, maar vergeleken met ‘Wapenen zal ik mijn woorden’, het weke middenrif van Zeng... ‘Leider nur eine schlechte Kopie’, zingt Greetje Kauffeld. Schlechte Kopie? Te veel eer. Morgen nog eens naar L'Avventura. Of Philip Whalen herlezen. Jongens die het dóór hebben. Andere kostuums, andere emoties. C.B.V. | |
rektifikatieIn het vorige nummer zijn de namen van de auteurs op het achteromslag verwisseld:
Ewald Vanvugt - moet zijn - Freddy de Vree; Freddy de Vree - moet zijn - Rob Cassuto; Rob Cassuto - moet zijn - Ewald Vanvugt. |
|